I n l e i d i n g
Zowel in het Oude Testament, het Nieuwe
Testament als in de liturgie is de uitdrukking “In de Naam des Heren” een
oproepen van Gods aanwezigheid. Wanneer David brand- en vredeoffers voor Jahweh
opdroeg, zegende hij nadien het volk in de Naam van Jahweh (2 Sam 6,18). In
Handelingen 22,16 lezen we: “Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen onder
aanroeping van Zijn Naam”, wat inhoudt dat het hier Christus Zelf is die de
zonden vergeeft. En in de liturgie van de Paaswake wordt de paaskaars “gewijd
tot eer van Gods Naam” wat haar maakt tot een sacramentele verwijzing naar de
Verrezen Heer.
De Naam van God
uitspreken houdt ook steeds een geloofsbelijdenis in en brengt tot aanbidding.
Zo in psalm 8: “Heer, onze Heer, hoe ontzagwekkend is Uw Naam op aarde, hoger
dan de hemel reikt uw majesteit” (8,2).
Dit leidt ons tot “vreze Gods”, wat niet te verwarren is met angst. Het
is wel de nederigheid tegenover God, waar men toe komt bij het aanroepen van
Zijn Naam, “door het onderhouden van de geboden, door werken van een onschuldig
leven en door kennis van de waarheid”. De heilige Hilarius trekt dit door tot
in de liefde van God die bestaat uit “gehoorzamen aan Zijn uitspraken en
voorschriften en vertrouwen op Zijn beloften. Om te vinden die ene goede weg
van het eeuwig leven” (Tractaat over de
Psalmen).
Hier sluit de
bede uit het Onze Vader: “Uw Naam worde geheiligd” bij aan. De heilige
Cyprianus schrijft “daarmee wensen wij God niet toe, dat Hij wordt geheiligd
door onze gebeden, maar wij vragen van de Heer, dat Zijn Naam in ons worde
geheiligd. Immers, door wie zou God geheiligd moeten worden, die Zelf heiligt?
Maar omdat Hij zegt: Weest heilig, omdat ook Ik heilig ben, daarom bidden en
smeken wij, dat wij, die in het Doopsel geheiligd werden mogen volharden in wat
wij zijn begonnen” (Over het Onze Vader).
Door de liefde
van Gods Naam te beklemtonen sluit dit collectegebed rechtstreeks aan bij het
evangelie van deze zondag. Jezus van Nazareth wordt door Zijn apostel Petrus
herkend in wie Hij is: “Gezalfde van God”, of in het grieks “Christus” (Luc
9,20). Jezus, Christus, noemen is Zijn Naam verheerlijken en is tevens leven in
de liefde tot God. Want in Joh 17,26 zegt Jezus tot Zijn Vader: “Ik heb aan de
wereld Uw naam bekend gemaakt, en zal dat blijven doen, opdat de liefde,
waarmee Gij Mij hebt bemind in hen moge zijn en Ik in hen”.
En nu is het aan
ons om Hun Namen verder uit te dragen.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Sancti
nominis tui, Domine, timorem pariter et amorem fac nos habere perpetuum,
quia
numquam tua gubernatione destituis,
quos in soliditate
tuæ dilectionis instituis.
Altaarmissaal Nederlandse
Kerkprovincie – 1979
Heer, geef ons blijvende eerbied en
liefde voor uw Naam,
want nooit onttrekt Gij uw leiding aan
hen,
die Gij in uw liefde hebt gegrondvest.
Werkvertaling
Geef, Heer, dat wij uw heilige Naam
altijd vrezen en tegelijk beminnen,
want nooit verwijdert Gij van uw leiding
hen,
die Gij in de bestendigheid van uw liefde
doet wortelen.
L i t
u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed is afkomstig uit het
“Gelasianum Vetus” (Vat. Reg. Lat. 316, f. 586), een Sacramentarium uit de 1e
helft van de 8e eeuw, en was bestemd voor de zondag na Hemelvaart.
In de preconciliaire editie van het Missale Romanum stond deze oratie vermeld
op de 2e zondag na Pinksteren (p. 1033) en werd ook gebeden na de
Litanie van de H. Naam van Jezus.
Het is een wondermooi gebed om te zingen:
sterk, zorgvuldig uitgebalanceerd en typisch Romeins.
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l v o r m e n
1.Sancti
nominis tui, Domine, timorem pariter et amorem fac nos habere perpetuum,
2.quia
numquam tua gubernatione destituis,
quos in
soliditate tuæ dilectionis instituis.
Ad 1
De openingszin
van het collectegebed is de hoofdzin van de oratie met de strikte, dubbele bede.
De Naam van God domineert deze eerste zin, ook gezien de prominente positie (initium).
Fac nos habere, prædicaat in een a.c.i-constructie
(accusativusvorm nos met de infinitivus habere). Het prædicaat
heeft een dubbel object bij zich in de accusativusvorm: timorem et amorem
[…] perpetuum waarbij de congruerende adiectivumvorm perpetuum te lezen
is als zowel geldend voor timorem als amorem. Het zinsdeel bevat voorts de
stijlfiguur hyperbaton (twee
congruerende woorden worden door andere zinsdelen uiteen geplaatst). Het
adverbium pariter is een bijwoordelijke bepaling. Het dubbele object
wordt nader gepreciseerd door de bijvoeglijke bepaling sancti nominis tui
van drie congruerende genitivusvormen: genitivus objectivus. Domine,
anaklese in de vocativusvorm, waarmee hier God de Vader wordt aangesproken.
De begrippen timorem en amorem
hebben assonantie (klinkerrijm) en alliteratie (letterrijm).
Ad 2
Het voegwoord quia leidt een
causale (redengevende) bijzin in, gevolgd door een relatieve bijzin met in
beide zinnen het gezegde in de indicativus, omdat het daarin gestelde op een werkelijkheid is gebaseerd. De causale
bijzin bevat het argument dat de bidder God voor ogen houdt om op grond daarvan
verhoring te verkrijgen. Destituis:
prædicaat; tua gubernatione: bijwoordelijke bepaling in twee congruerende
ablativusvormen: ablativus instrumentalis,
Destituere betekent in de steek laten,
teleurstellen. Hier kan men het verzwegen antecedent eos bij het relativum quos
aanvullen); numquam: bijwoordelijke bepaling van tijd. Instituis:
prædicaat; in soliditate tuæ dilectionis: bijwoordelijke bepaling,
samengesteld uit een ablativusvorm (soliditate) geregeerd door het voorzetsel in
en twee congruerende genitivusvormen (genitivus explicativus). Het zinsdeel tuæ
dilectionis is op zijn beurt een bijvoeglijke bepaling.
In deze fraai gevormde redengevende slotzin ingeleid
met “quia” een dubbele assonantie en alliteratie: “destituis”en “instituis”.
Merk bovendien het evenwicht in de oratie en het contrast in betekenis op
tussen genoemde begrippenparen.
V o c
a b u l a r i u m m e t c o m m e n t a a r
In institutio beluistert men “instellen”, “plaatsen in/op”, “vestigen”, “inrichten”,
“onderrichten”, “maken”, “fabriceren” in
de zin van hoe God ons heeft gemaakt en daardoor ons op Zich neemt. Aan
Hem is het voor ons te zorgen en ons te leiden. God plaatst ons in zijn
nabijheid, onder zijn waakzaam oog, zodat wij niet van de weg geraken. Het
werkwoord destituo betekent in wezen “neerzetten”, voorts “aan de
kant zetten”, “wegzetten”, “van zich verwijderen” en afgeleid “verlaten”,
“loslaten”, “alleen laten”, “geen interesse meer hebben”.
Amor en dilectio
in hetzelfde collectegebed, is er een verschil?
In een passage over de liefde in De
stad van God (XIV,7; vert. G. Wijdeveld,
1983) toont Sint Augustinus dat hem het onderscheid tussen “eros” en “agapè”
bekend is, maar deze begrippen zelf toch niet strikt wil scheiden. Hij zegt dat
de gangbare Latijnse naam voor liefde “caritas”
is, maar merkt dan op: ‘Ook de benaming “amor” komt
in dezelfde heilige boeken voor.’ Als voorbeeld geeft hij de tekst waarin de
Heer aan Petrus vraagt: ‘Heb je mij lief?’ (Jo
21,15 e.v.). Daar worden in vraag en antwoord “diligere”
en “amare”,
die beide ‘liefhebben’ betekenen, door elkaar gebruikt. Augustinus vervolgt
dan: ‘Ik meende hierop te moeten wijzen omdat er nog wel eens verondersteld
wordt, dat er een verschil bestaat tussen dilectio en caritas
enerzijds als aanduiding van liefde, en amor
anderzijds. Dilectio, zegt
men dan, dient in gunstige zin verstaan te worden, amor
in ongunstige zin. Het staat echter vast dat ook de grote
schrijvers van de wereldse literatuur die woorden niet zo gebruikt hebben. ‘En
dan voegt hij er beslissend aan toe ‘ik moest echter laten zien dat de
Schriften van onze godsdienst, wier gezag wij boven andere geschriften stellen,
geen verschil maken tussen “amor” enerzijds
en “dilectio” of “caritas” anderzijds’.
Volgens Augustinus wordt ook “amor” in
gunstige zin gebruikt in dezelfde betekenis als “dilectio”
en “caritas”.
(Geput uit
Bert Blans, De ambiguïteit van het
verlangen bij Augustinus)
Vergelijk ook de aanhef van de hymne bij
de Voetwassing op Witte Donderdag: “Ubi caritas et amor ibi Deus est” welke –
gezien het dubbel voorkomend begrip “liefde” - noodgedwongen wordt vertaald
met: “Waar liefde en goedheid is,
daar is God”.
Timor betekent “vrees, schrik, bezorgdheid, angst”, en in
positieve zin “ontzag, eerbied, verering”. Bijna onmiddellijk herinnert men
zich de vele citaten uit de H. Schrift zoals die goede oude Psalm 110
“Confitebor tibi, in toto corde meo” die iedere zondag bij de Vespers werd
gezongen met het vers: “Sanctum et
terribile nomen eius * initium
sapientiæ timor Domini”- De vreze des Heren is het begin van de wijsheid!
Of kijk eens naar het eerste hoofdstuk van het Boek Jezus Sirach met
overwegingen over de timor Domini –
de vrees voor de Heer.
In de H. Schrift komen woordvormen voor
“vrees” honderden en honderden keren voor. Het gaat dan over een gezonde,
liefdevolle vrees. De volgende passage uit het Boek van de Openbaring kan ons
bijvoorbeeld over deze “timor” onderrichten: “Toen zag ik de hemel open, en
zie, een wit paard, en zijn Berijder heet “Getrouw en Waarachtig”, en Hij
oordeelt en voert oorlog met gerechtigheid. Zijn ogen zijn vlammend vuur; op
zijn hoofd draagt Hij vele diademen, daarop een naam gegrift die niemand kent
dan Hij alleen. Hij is gehuld in een mantel gedoopt in bloed. En zijn naam
luidt: “Het Woord Gods” (Openb
19,11-12). Maar in het Boek Maleachi lezen we waar wordt gesproken over de Naam
van God: “Maar voor u, die mijn Naam vreest, gaat dan de zon van gerechtigheid
op, die met haar vleugels genezing brengt. Dan zult ge dansend naar buiten
komen, als kalveren die op stal hebben gestaan” (3,20).
Sceptici van het geloof grijpen dikwijls
het begrip timor, vrees voor de Heer, aan om uit te leggen hoe een
hardvochtige God de mens terecht doet vrezen en zelfs angst oproept. Deze
sceptici worden beperkt door de
associatie die zij bij het woord vrees, angst hebben en weten niet dat het
woord timor, phobos in het Grieks, ook een ontzag of eerbiedige houding
uitdrukt. Met die kennis is God niet zo wreed als ze ons willen doen inzien.
Onwetendheid leidt niet zelden tot vreemde conclusies.
Gods Heilige Naam is heilig. Zij die “God
vrezen” hoeven geen schrik voor de Heer te hebben, maar het spreken over en het
horen noemen van zijn Heilige Naam zal hen verwarmen met zijn Liefde.
In bijbelse en liturgische zin verwijst een naam – zoals boven al
aangegeven - naar het wezen van degene die de naam draagt. De Goddelijke Naam
deed Mozes zijn schoenen uitdoen. Mozes vernam Gods Naam om aan de Joden die in
gevangenschap waren mee te delen dat Degene die Zichzelf Is – “IK BEN” – hen
zou bevrijden (verg. Exodus 2). Ooit
zieltogend en verlaten (destituti)
waren zij nu aangesteld als Zijn Volk. Zo heilig was de schrikwekkende Naam van
God voor de Joden dat zij de vier Hebreeuwse letters, die in de Schrift werden
gebruikt om de Naam aan te geven, niet uitspraken en vervingen door “Adonai”, “
Heer”.
Wat zegt de Heer zelf over zijn eigen
Naam? In Jo 16,23 openbaart Jezus - Hebreeuws/Armeens Yeshua van Yehoshua, “Jahwe redt” - zijn
eenheid met de Vader en de kracht van zijn Naam met de woorden: “Voorwaar,
voorwaar, Ik zeg: Wat ge de Vader ook zult vragen, Hij zal het u geven in mijn
Naam”. In Markus 9,38-39 is er een gesprek
tussen de geliefde leerling en de Heer: “Johannes zei Hem: “Meester, we hebben iemand die ons
niet volgt, in uw Naam duivels zien uitdrijven, en we hebben getracht het hem
te beletten”. “Maar Jezus zei: Belet het hem niet, want iemand die een wonder
doet in mijn Naam, zal niet zo grif ongunstig over Mij spreken”. Het Evangelie
van Johannes zegt dat: “deze [tekens] zijn opgetekend, opdat jullie mogen
geloven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat jullie door te
geloven leven mogen bezitten in zijn Naam” (20,31). Zijn Naam – zijn Persoon –
is onze weg naar het eeuwige leven. Tekenen en wonderen zijn verbonden met
Jezus’ Heilige Naam. De apostelen en leerlingen bewerkten vele wonderen door de
Naam van Jezus (vgl. Hand 2,38; 3,6; 3,16; 4,7-10; 4,29-31;
19,13-17). De apostel Paulus schreef aan zijn kudde over de Naam van Jezus.
Zijn onderricht openbaart een fundamenteel aspect van God over de wijze waarop
met zijn Naam moet worden omgegaan.
God maakt duidelijk in het Derde van de Tien Geboden wat we
mogen zeggen (Exodus 20,7: “Gij zult de Naam van de HEER uw
God niet lichtvaardig gebruiken; want de HEER laat degenen die zijn Naam
lichtvaardig gebruiken niet ongestraft”.
Sint Paulus schreef: “Daarom heeft God
Hem hoog verheven en Hem de Naam gegeven die is boven alle naam, opdat in de
Naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hemelingen, aardbewoners en
hellegeesten, en alle tong belijden tot eer van God, de Vader: Jezus Christus
is de Heer” (Filippenzen 2, 9-11).
De Naam van
God, van God de Vader, God de Zoon Jezus Christus en God de Heilige Geest,
verdient onze vrees en onze liefde. Heden ten dage willen velen alleen de
liefde van de Naam van Jezus benadrukken zonder de heilige vrees die Hem
toekomt. Die
heilige vrees voor God echter is even wezenlijk als onze ware liefde voor Hem.
Perpetuus, –a, -um, een adjectief en
betekent: voortdurend, onafgebroken, altijd voortgaand, constant, bestendig,
ononderbroken, enz.
Gubernatio betekent het
op koers houden, het loodsen van een schip“ of “leiding, bestuur, management”, in
het Nederlands bewaard in de woorden “gouvernement”, “gouverneur”,
“gouvernante” enz. Een gubernator is
de stuurman, roerganger, loods van een schip.
In
gubernatio is God onze stuurman, onze
loods, houdt Hij het roer van ons leven vast. Wij zijn veilig omdat zijn
liefhebbende hand sterk is. Als Hij ons alleen zou laten, zouden we schipbreuk
lijden en berooid achterblijven. Te midden van de wisselvalligheden van deze
wereld zijn wij in vrees en liefde zijn Heilige Naam toegedaan. Wij staan op
onze eigen plaats voor Gods vreeswekkend Aanschijn én onder zijn liefdevolle
Hand die ons helpt op de juiste weg te blijven door vrees en liefde van onze
kant voor zijn Heilige Naam die verwijst naar Zijn Persoon en Wezen.
De betekenis van het bijwoord pariter vindt
men onder het lemma “par, paris”:
“gelijkelijk”, “op gelijke wijze”, “op dezelfde manier”, “evenzo”, en ook
“tegelijkertijd”, “samen”, “eensgezind”, “eenstemmig”.
Het substantief soliditas, - atis
heeft als betekenissen 1. stevigheid, vastheid 2. dichtheid en 3. rots, en
hoort bij het werkwoord ”solidare”: stevigmaken, bevestigen, grondvesten. (…) “quos in soliditate tuae dilectionis
instituis” is letterlijk: “die Gij plaatst in de soliditeit van uw liefde”.
Het
overwegen van de Naam van Jezus bewerkt vrede en vreugde in de ziel.
Bewaar
in hart en geheugen niet alleen de liefde voor de Naam van Jezus maar ook de vrees welke Hem verschuldigd is. Sluit
de vrees, die werkelijk eerbiedig ontzag is, niet uit.