I n l e i d i n g
“Eens was gij duisternis, nu zijt gij licht door uw
gemeenschap met de Heer. Leeft dan ook als kinderen van het licht!” (Ef 5,8).
“Gij zijt allen kinderen van het licht, kinderen van de dag. Wij behoren niet
aan nacht en duisternis” ( 1 Tes 5,5). Het was de wil van God ons deze genade
te schenken. Hiervoor stelde Hij het Sacrament in dat ons tot kinderen van God
maakt. Door Zijn genade heeft Hij ons tot kinderen willen aannemen zegt het
collectegebed. Het spreken over het licht en over de kinderen van het licht is
meer dan slechts een symbool. Dit symbool bevat werkelijkheid. Zoals de van
alle eeuwigheid uit God voortgekomen Zoon
“Licht uit Licht” is, “Zoon van het Licht” kan men ook zeggen, zo geldt
dit ook voor hen die verlost zijn uit water en de Heilige Geest en daardoor
herboren zijn. Dan worden zij kinderen van God genoemd en ze zijn het ook
werkelijk (vgl. 1 Jo 3,1). “Zie, welk een liefde de Vader ons heeft gegeven…” (ibid.):
God heeft gewild dat wij kinderen van het licht werden.
Het collectegebed beschouwt het licht van God in de
“schittering van de waarheid” die God ons heeft meegedeeld. Maar zij ziet ook
dat het gevaar van duisternis en dwalingen nog niet is uitgebannen, en dat is
de reden en de inhoud van deze oratie.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Deus, qui, per adoptionem gratiæ, lucis nos esse filios voluisti,
præsta,
quæsumus,
ut errorum
non involvamur tenebris,
sed in splendore veritatis semper maneamus conspicui.
Altaarmissaal Nederlandse
Kerkprovincie – 1979
God, uw genade is het dat wij U Vader
mogen noemen
en kinderen zijn van het licht.
Wij bidden U dat wij niet verloren raken
in de duisternis van de dwaling,
maar altijd zichtbaar voor anderen,
leven in het licht van de waarheid.
Werkvertaling
Geef, bidden wij U, dat wij door uw
genadevolle aanneming,
niet omhuld worden door de schaduwen van dwalingen,
maar altijd in de schittering van de
waarheid zichtbaar mogen blijven.
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
Het
collectegebed heeft zijn wortels in het 9de eeuwse Sacramentarium
Bergomense (Bergamo, Italië) en gebruikt de begrippen adoptio en splendor
veritatis.
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
1. Deus, qui, per adoptionem gratiæ, lucis nos esse filios voluisti,
2. præsta, quæsumus,
3. ut errorum non involvamur tenebris,
sed in splendore veritatis semper maneamus conspicui.
Ad 1
Het collectegebed
opent met de anaklese Deus, God, in de vocativusvorm, gevolgd door een
relatieve bijzin die een heilsdaad volgens zijn goddelijke Wil verwoordt; voluisti,
prædicaat, 2e pers. enkelvoud perfectum van het werkwoord velle,
gevolgd door de a.c.i. (accusativus cum infinitivo) - constructie lucis nos esse filios met de accusativusvormen nos en filios als “onderwerp” en
“naamwoordelijk deel” van het gezegde; lucis, bijvoeglijke bepaling in de
genitivusvorm als precisering bij filios, genitivus explicativus.
Per adoptionem gratiæ: bijwoordelijke bepaling bestaande uit een
accusativusvorm geregeerd door het voorzetsel per en gevolgd door de genitivus
explicativus gratiæ.
Ad 2
Met het præsta,
quæsumus richt de bidder zich onmiddellijk tot God: præsta, verleen,
imperativusvorm, gevolgd door een tussenzin met enkel het prædicaat quæsumus,
dat de directheid van de imperativusvorm verzacht. De plaats van het verbum quæsumus,
als tussenzin, wij bidden U - werd reeds eerder besproken. De werkwoordvorm quæsumus
heeft meestal een aanvullende functie en staat bij uitzondering aan de kop van
een oratie of het begin van een zin.
Ad 3
Finale/doelaanwijzende of consecutieve/gevolgaanduidende bijzin uit
twee delen opgebouwd die een antithese vormen. De bijzin, gedomineerd door het
voegwoord ut, drukt een wens uit en staat derhalve in de coniunctivus: involvamur
en maneamus. In het eerste
gedeelte is errorum…tenebris een bijwoordelijke bepaling samengesteld
uit de ablativusvorm tenebris (ablativus causæ) met nadere precisering in de
genitivusvorm errorum (genitivus explicativus). In het tweede deel is de
woordengroep in splendore veritatis een bijwoordelijke bepaling,
opgebouwd door de ablativusvorm splendore gedicteerd door het voorzetsel in en
gevolgd door opnieuw een bijvoeglijke bepaling in de genitivus explicativus
veritatis. Sed en semper : bijwoordelijke bepalingen.
Conspicui
bijvoeglijke bepaling. Prædicatieve bepaling, dat wik zeggen (oftewel
dubbelverbonden) gebruik van het adiectivum conspicuus. Conspicui zegt namelijk iets over het
onderwerp dat in het gezegde wordt uitgedrukt (wij) en tevens is het een
bijwoordelijke aanvulling bij het praedicaat maneamus.
Mooie welluidende oratie,
waarin de -0klank overheerst; in de laatste halfzin alliteratie van de s-klank,
terwijl ook de medeklinker r veelvuldig voorkomt.
K l e i n v o c a b u l a r i u m
Het werkwoord involvo
betekent “tegen of op iets rollen, wentelen”; in meer uitgebreide
zin “zich wikkelen, winden, zich slingeren om”, verder
“in/verpakken, wikkelen, omslaan” en “(om/ver)hullen,
bedekken”.
Conspicuus, tegenover occultus, is een
adjectief voor iets dat in beeld is of in beeld komt. Bijgevolg
“iets dat de aandacht naar zich toetrekt” dus: opvallend, treffend, frappant,
markant, opmerkelijk, aantrekkelijk en vermaard”.
Het substantief splendor
is “pracht, glans, glorie, praal, heerlijkheid, grootsheid en schittering;
bovendien “waardigheid, voortreffelijkheid, uitmuntendheid”.
C o m m e n t a a r
Voordat Christus als
Verlosser naar de wereld werd gezonden waren wij gescheiden van de Vader.
Zonder Doopsel waren we gescheiden van de gemeenschap met God en de gemeenschap
die zijn Kerk is. Vóór de komst van Christus leefde de mensheid in duisternis.
Het collectegebed verbindt de aanneming tot kinderen van God met het in beeld
komen van het licht van de Waarheid. Het Offer van Christus en ons Doopsel
ontrukken ons aan de duisternis en maken ons tot ledematen van Christus’
Mystiek Lichaam, dat de Kerk is. Het was de Wil van God ons deze genade te
schenken.
Niemand die deze oratie hoort zal de
frase: in splendore veritatis ontgaan.
Sommige Kerkvaders en
menig middeleeuwse schrijver hanteren het begrip splendor veritatis in
een verschillende context. Voor de Vaders duidt splendor – geassocieerd
met licht en de goddelijke aanwezigheid – afwisselend op de wolk- en vuurkolom die het Volk
Gods vanuit de ballingschap naar het licht van de vrijheid leidde, de wolk die
neerdaalde op de berg of op de Verbondstent, wanneer God met Mozes wilde
spreken, waarna het gelaat van Mozes zou worden overstraald van licht, òf het
schitterend lichtende gelaat van de Heer tijdens de Gedaanteverandering op de
Berg Thabor.
De H. Augustinus van
Hippo (+430) legde tweemaal een relatie tussen “de schittering van de waarheid”
en de “vurigheid van de liefde” (fervor caritatis), een verbinding die
eeuwen later de “serafijnse” Kerkleraar en kardinaal, de H. Bonaventura van
Bagnoregio (+1274) zou opnemen en verbreiden. Voor Augustinus en Bonaventura,
levend in het licht van de waarheid, is dat de liefde tot God en ook de liefde
tot de naaste. Met welke liefde moeten we onze naaste bejegenen? Met fervor,
“een gloeiende of vurige warmte, een hevige hitte…” Dit is niet de lauwe liefde
die Jezus uit zal spuwen. Dit is de vurige, brandende, felle liefde tot zijn
gewonde heilige Hart, die “gloeiende oven van liefde”. We kunnen niet God
beminnen en de naaste niet. In onze woorden en daden moeten we met een “vurige,
warme liefde” deze tweevoudige liefde weerspiegelen, of we zijn geen echte
Christenen. Eén zijn in Christus betekent consequente en concrete daden.
In onze tijd begon paus
Johannes-Paulus II (+ 2005) in zijn op 6 augustus 1993 gepromulgeerde
(uitgevaardigde) encycliek “Veritatis splendor” dwalende opvattingen en
gevaarlijke tendenties bij enkele moraaltheologen van onze tijd te corrigeren.
De paus schreef:
“De schittering van de
waarheid straalt door in de werken van de Schepper en op bijzondere wijze in de
mens die naar het beeld en de gelijkenis van God geschapen is (vgl. Gen 1, 26):
de waarheid verlicht het verstand en vormt de vrijheid van de mens, die op deze
wijze ertoe gebracht wordt de Heer te herkennen en lief te hebben.
Daarom bidt de
psalmist: “Heer, laat Uw aangezicht over ons stralen” (Ps 4, 7).
Door het geloof in
Jezus Christus, “het ware Licht, dat iedere mens verlicht” (Jo 1, 9) tot het
heil geroepen, worden de mensen “licht door de Heer” en “kinderen van het
Licht” (Eph 5, 8) en heiligen ze zich door de “gehoorzaamheid aan de waarheid”
(1 Pe 1, 22) “.
De waarheid voert ons
naar het licht en maakt ons vrij. Dwalingen beperken ons en verhinderen ons als
vrije personen te handelen. Bij daglicht kunnen we vrij wandelen en weten waar
we zijn zonder schade te ondervinden of de weg kwijt te raken. Bij duisternis
moeten we tastend zoeken, strompelen en struikelen we, en lopen tegen
onopgemerkte obstakels aan.
Roepen we ook terug in
onze herinnering wat paus Benedictus XVI schreef in “Deus caritas est” over
werken van barmhartigheid die alleen maar authentiek zijn als ze met liefde
worden verricht.
In het collectegebed van
vandaag wordt de “duisternis van dwalingen” gepresenteerd als een
verschrikkelijke, verstikkende omhulling die God voor onze blik verbergt en ons
aan Zijn blik onttrekt alsof we worden gevangen in een donker vergeten graf:
als levend begraven.
De wonden van de
erfzonde maken het dikwijls moeilijk uit te maken wat goed, wat juist en wat
waar is. Onze intellectuele vermogens zijn vaak vertroebeld. Als we al
door de werking van ons verstand of met de hulp van menselijk of goddelijk gezag
het goede kunnen onderscheiden van het niet-goede, dan moeten we nog de keuze
daartussen maken met onze wil die gewond is. We overtuigen onszelf
dikwijls dat daden die in werkelijkheid slecht, verkeerd, fout of vals zijn,
eigenlijk goed, juist en waar zijn. Zo komen we ertoe te geloven dat we
“vrij” zijn en juist handelen terwijl we dingen doen die heel verkeerd zijn.
Als dit een gewoonte wordt, worden we na een tijdje zowel ongevoelig voor de
waarheid als voor zonde en dwaling.
Eenmaal gevangen in de duisternis van dwalingen, waaraan niet zelden
zelfmisleiding vooraf ging, gaan we al gauw door het leven als zombies uit een
horrorfilm: groteske karikaturen van hetgeen God bedoelde als Zijn heilig
evenbeeld…We zouden bedroefd moeten zijn, als we een broeder zo zouden zien
afdwalen en bewust toegewijd dit collectegebed moeten bidden.
God maakt het echter
mogelijk de werken van de duisternis af te leggen en de wapenrusting van het
licht aan te trekken (verg. Rom 13,12-14). Door de verdiensten van
het Kruisoffer van Christus, door Zijn sacramenten en door het onderricht van
de Kerk kunnen we het vrije en schone beeld zijn zoals God wil dat we zijn,
hier en in het hiernamaals. Dit is wat ieder rusteloos menselijk hart wezenlijk
verlangt. Zoals de H. Augustinus schreef:
“Laat heb ik U
lief gekregen, o Schoonheid, zo oud en zo nieuw, laat heb ik U lief gekregen!
En Gij waart binnen en ik was buiten, en daar zocht ik U, en ik rende,
wanstaltig als ik was, op de schone dingen af die door U gemaakt zijn. Gij waart
bij mij en ik niet bij U. Ik werd ver van U gehouden door dingen die niet
bestaan zouden hebben als ze niet in U bestaan hadden. Geroepen hebt Gij,
geschreeuwd en mijn doofheid doorbroken; gestraald hebt Gij, geschitterd en
mijn blindheid verjaagd; gegeurd hebt Gij en ik heb ingeademd en snak nu naar
U; geproefd heb ik en nu honger en dorst ik; aangeraakt hebt Gij mij en ik ben
ontvlamd naar uw vrede.
Een ander thema van
deze collecte is onze identiteit als kinderen van God door adoptio gratiae,
aanneming door de genade. Opvallend zijn in de H. Mis de Bijbelse verwijzingen
in de gebeden. De .H. Paulus schrijft vaak over het aangenomen worden door Gods
genade (bijvoorbeeld Gal 4,5 en Eph 1,5 e.v.). In zijn Brief aan de
Romeinen vertelt hij ons iets over de morele consequenties van het geestelijke
kindschap:
Voor hen dus die in Christus Jezus zijn, bestaat er
thans geen vonnis meer. De “wet “van de Geest die in Christus Jezus het leven
schenkt, heeft u vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood. Want wat de
wet niet vermocht, machteloos als ze was door het vlees, dat heeft God bewerkt
door zijn Zoon te zenden in de gestalte van het vlees der zonde en ter wille
van de zonde: Hij heeft in het vlees zelf de zonde gevonnist, opdat de eis van
de wet vervuld zou worden door ons, die niet leven volgens het vlees maar
volgens de Geest.
Zij die leven volgens het vlees, zinnen op wat het
vlees wil. Die geleid worden door de Geest, zinnen op de dingen van de Geest.
Het streven van het vlees loopt uit op de dood, het streven van de Geest op
leven en vrede. Want het verlangen van het vlees staat vijandig tegenover God.
Het onderwerpt zich niet aan Gods wet, het kan dit niet eens; en zij die
volgens het vlees leven kunnen God niet behagen. Maar uw bestaan wordt niet
beheerst door het vlees doch door de Geest omdat de Geest van God in u woont.
Zou iemand de Geest van Christus niet hebben, dan behoort hij Hem niet toe. Als
Christus in u is, blijft uw lichaam wel door de zonde de dood gewijd, maar uw
geest leeft dankzij de gerechtigheid. En als we Geest van Hem die Jezus van de
doden heeft opgewekt, in u woont zal Hij die Christus Jezus van de doden heeft
doen opstaan, ook uw sterfelijk lichaam eenmaal levend maken door de kracht van
zijn Geest, die in u verblijft.
Broeders, wij zijn dus schuldenaars, maar niet van het
vlees om naar het vlees te leven. Als gij volgens het vlees leeft, zult gij
zeker sterven. Maar als gij door de Geest de praktijken van de zelfzucht doodt,
zult gij leven. Allen die zich laten leiden door de Geest van God, zijn
kinderen van God. De geest die gij ontvangen hebt, is er niet een van
slaafsheid die u opnieuw vrees zou aanjagen. Ge hebt een geest van kindschap
("adoptio filiorum") ontvangen die ons doet uitroepen: Abba, Vader!
(Rom 8,1 - 15).
(1) Belijdenissen 10, XXVII, 38 in de vertaling van G.
Wijdeveld, 1981.