zaterdag 25 juni 2016

Collectegebed 12e zondag door het jaar - Zichtbaar leven in de schittering van de waarheid


I n l e i d i n g

“Eens was gij duisternis, nu zijt gij licht door uw gemeenschap met de Heer. Leeft dan ook als kinderen van het licht!” (Ef 5,8). “Gij zijt allen kinderen van het licht, kinderen van de dag. Wij behoren niet aan nacht en duisternis” ( 1 Tes 5,5). Het was de wil van God ons deze genade te schenken. Hiervoor stelde Hij het Sacrament in dat ons tot kinderen van God maakt. Door Zijn genade heeft Hij ons tot kinderen willen aannemen zegt het collectegebed. Het spreken over het licht en over de kinderen van het licht is meer dan slechts een symbool. Dit symbool bevat werkelijkheid. Zoals de van alle eeuwigheid uit God voortgekomen Zoon  “Licht uit Licht” is, “Zoon van het Licht” kan men ook zeggen, zo geldt dit ook voor hen die verlost zijn uit water en de Heilige Geest en daardoor herboren zijn. Dan worden zij kinderen van God genoemd en ze zijn het ook werkelijk (vgl. 1 Jo 3,1). “Zie, welk een liefde de Vader ons heeft gegeven…” (ibid.): God heeft gewild dat wij kinderen van het licht werden.
Het collectegebed beschouwt het licht van God in de “schittering van de waarheid” die God ons heeft meegedeeld. Maar zij ziet ook dat het gevaar van duisternis en dwalingen nog niet is uitgebannen, en dat is de reden en de inhoud van deze oratie.

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Deus, qui, per adoptionem gratiæ, lucis nos esse filios voluisti,
præsta, quæsumus,
ut errorum non involvamur tenebris,
sed in splendore veritatis semper maneamus conspicui.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
God, uw genade is het dat wij U Vader mogen noemen
en kinderen zijn van het licht.
Wij bidden U dat wij niet verloren raken in de duisternis van de dwaling,
maar altijd zichtbaar voor anderen, leven in het licht van de waarheid.

Werkvertaling

Geef, bidden wij U, dat wij door uw genadevolle aanneming,
niet omhuld worden door de schaduwen van dwalingen,
maar altijd in de schittering van de waarheid zichtbaar mogen blijven.
  
L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed heeft zijn wortels in het 9de eeuwse Sacramentarium Bergomense (Bergamo, Italië) en gebruikt de begrippen adoptio en splendor veritatis.
S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Deus, qui, per adoptionem gratiæ, lucis nos esse filios voluisti,
2. præsta, quæsumus,
3. ut errorum non involvamur tenebris,
sed in splendore veritatis semper maneamus conspicui.

Ad 1
Het collectegebed opent met de anaklese Deus, God, in de vocativusvorm, gevolgd door een relatieve bijzin die een heilsdaad volgens zijn goddelijke Wil verwoordt; voluisti, prædicaat, 2e pers. enkelvoud perfectum van het werkwoord velle, gevolgd door de a.c.i. (accusativus cum infinitivo) - constructie lucis nos esse filios met de accusativusvormen  nos en filios als “onderwerp” en “naamwoordelijk deel” van het gezegde; lucis, bijvoeglijke bepaling in de genitivusvorm als precisering bij filios, genitivus explicativus.
Per adoptionem gratiæ: bijwoordelijke bepaling bestaande uit een accusativusvorm geregeerd door het voorzetsel per en gevolgd door de genitivus explicativus gratiæ.
Ad 2
Met het præsta, quæsumus richt de bidder zich onmiddellijk tot God: præsta, verleen, imperativusvorm, gevolgd door een tussenzin met enkel het prædicaat quæsumus, dat de directheid van de imperativusvorm verzacht. De plaats van het verbum quæsumus, als tussenzin, wij bidden U - werd reeds eerder besproken. De werkwoordvorm quæsumus heeft meestal een aanvullende functie en staat bij uitzondering aan de kop van een oratie of het begin van een zin.
Ad 3
Finale/doelaanwijzende of consecutieve/gevolgaanduidende bijzin uit twee delen opgebouwd die een antithese vormen. De bijzin, gedomineerd door het voegwoord ut, drukt een wens uit en staat derhalve in de coniunctivus: involvamur en maneamus.  In het eerste gedeelte is errorum…tenebris een bijwoordelijke bepaling samengesteld uit de ablativusvorm tenebris (ablativus causæ) met nadere precisering in de genitivusvorm errorum (genitivus explicativus). In het tweede deel is de woordengroep in splendore veritatis een bijwoordelijke bepaling, opgebouwd door de ablativusvorm splendore gedicteerd door het voorzetsel in en gevolgd door opnieuw een bijvoeglijke bepaling in de genitivus explicativus veritatis. Sed en semper : bijwoordelijke bepalingen.
Conspicui bijvoeglijke bepaling. Prædicatieve bepaling, dat wik zeggen (oftewel dubbelverbonden) gebruik van het adiectivum conspicuus.  Conspicui zegt namelijk iets over het onderwerp dat in het gezegde wordt uitgedrukt (wij) en tevens is het een bijwoordelijke aanvulling bij het praedicaat maneamus.
Mooie welluidende oratie, waarin de -0klank overheerst; in de laatste halfzin alliteratie van de s-klank, terwijl ook de medeklinker r veelvuldig voorkomt.

K l e i n  v o c a b u l a r i u m  
Het werkwoord  involvo betekenttegen of op iets rollen, wentelen”; in meer uitgebreide zin  “zich wikkelen, winden, zich slingeren om”, verder  “in/verpakken,  wikkelen, omslaan” en  “(om/ver)hullen, bedekken”. 
Conspicuus, tegenover occultus, is een adjectief  voor iets dat in beeld is of in beeld komt. Bijgevolg “iets dat de aandacht naar zich toetrekt” dus: opvallend, treffend, frappant, markant, opmerkelijk, aantrekkelijk en vermaard”.
Het substantief splendor is “pracht, glans, glorie, praal, heerlijkheid, grootsheid en schittering; bovendien “waardigheid, voortreffelijkheid, uitmuntendheid”.

C o m m e n t a a r

Voordat Christus als Verlosser naar de wereld werd gezonden waren wij gescheiden van de Vader. Zonder Doopsel waren we gescheiden van de gemeenschap met God en de gemeenschap die zijn Kerk is. Vóór de komst van Christus leefde de mensheid in duisternis. Het collectegebed verbindt de aanneming tot kinderen van God met het in beeld komen van het licht van de Waarheid. Het Offer van Christus en ons Doopsel ontrukken ons aan de duisternis en maken ons tot ledematen van Christus’ Mystiek Lichaam, dat de Kerk is. Het was de Wil van God ons deze genade te schenken.

Niemand die deze oratie hoort zal de frase: in splendore veritatis ontgaan. 
Sommige Kerkvaders en menig middeleeuwse schrijver hanteren het begrip splendor veritatis in een verschillende context. Voor de Vaders duidt splendor – geassocieerd met licht en de goddelijke aanwezigheid – afwisselend op de wolk- en vuurkolom die het Volk Gods vanuit de ballingschap naar het licht van de vrijheid leidde, de wolk die neerdaalde op de berg of op de Verbondstent, wanneer God met Mozes wilde spreken, waarna het gelaat van Mozes zou worden overstraald van licht, òf het schitterend lichtende gelaat van de Heer tijdens de Gedaanteverandering op de Berg Thabor.

De H. Augustinus van Hippo (+430) legde tweemaal een relatie tussen “de schittering van de waarheid” en de “vurigheid van de liefde” (fervor caritatis), een verbinding die eeuwen later de “serafijnse” Kerkleraar en kardinaal, de H. Bonaventura van Bagnoregio (+1274) zou opnemen en verbreiden. Voor Augustinus en Bonaventura, levend in het licht van de waarheid, is dat de liefde tot God en ook de liefde tot de naaste. Met welke liefde moeten we onze naaste bejegenen?  Met fervor, “een gloeiende of vurige warmte, een hevige hitte…” Dit is niet de lauwe liefde die Jezus uit zal spuwen. Dit is de vurige, brandende, felle liefde tot zijn gewonde heilige Hart, die “gloeiende oven van liefde”.  We kunnen niet God beminnen en de naaste niet. In onze woorden en daden moeten we met een “vurige, warme liefde” deze tweevoudige liefde weerspiegelen, of we zijn geen echte Christenen. Eén zijn in Christus betekent consequente en concrete daden.

In onze tijd begon paus Johannes-Paulus II (+ 2005) in zijn op 6 augustus 1993 gepromulgeerde (uitgevaardigde) encycliek “Veritatis splendor” dwalende opvattingen en gevaarlijke tendenties bij enkele moraaltheologen van onze tijd te corrigeren. De paus schreef:
“De schittering van de waarheid straalt door in de werken van de Schepper en op bijzondere wijze in de mens die naar het beeld en de gelijkenis van God geschapen is (vgl. Gen 1, 26): de waarheid verlicht het verstand en vormt de vrijheid van de mens, die op deze wijze ertoe gebracht wordt de Heer te herkennen en lief te hebben.
Daarom bidt de psalmist: “Heer, laat Uw aangezicht over ons stralen” (Ps  4, 7).
Door het geloof in Jezus Christus, “het ware Licht, dat iedere mens verlicht” (Jo 1, 9) tot het heil geroepen, worden de mensen “licht door de Heer” en “kinderen van het Licht” (Eph 5, 8) en heiligen ze zich door de “gehoorzaamheid aan de waarheid” (1 Pe 1, 22) “.

De waarheid voert ons naar het licht en maakt ons vrij. Dwalingen beperken ons en verhinderen ons als vrije personen te handelen. Bij daglicht kunnen we vrij wandelen en weten waar we zijn zonder schade te ondervinden of de weg kwijt te raken. Bij duisternis moeten we tastend zoeken, strompelen en struikelen we, en lopen tegen onopgemerkte obstakels aan.

Roepen we ook terug in onze herinnering wat paus Benedictus XVI schreef in “Deus caritas est” over werken van barmhartigheid die alleen maar authentiek zijn als ze met liefde worden verricht.

In het collectegebed van vandaag wordt de “duisternis van dwalingen” gepresenteerd als een verschrikkelijke, verstikkende omhulling die God voor onze blik verbergt en ons aan Zijn blik onttrekt alsof we worden gevangen in een donker vergeten graf: als levend begraven.

De wonden van de erfzonde maken het dikwijls moeilijk uit te maken wat goed, wat juist en wat waar is. Onze intellectuele vermogens zijn vaak  vertroebeld. Als we al door de werking van ons verstand of met de hulp van menselijk of goddelijk gezag het goede kunnen onderscheiden van het niet-goede, dan moeten we nog de keuze daartussen maken met onze wil die gewond is.   We overtuigen onszelf dikwijls dat daden die in werkelijkheid slecht, verkeerd, fout of vals zijn, eigenlijk goed, juist en waar zijn.  Zo komen we ertoe te geloven dat we “vrij” zijn en juist handelen terwijl we dingen doen die heel verkeerd zijn. Als dit een gewoonte wordt, worden we na een tijdje zowel ongevoelig voor de waarheid als voor zonde en dwaling.

Eenmaal gevangen in de duisternis van dwalingen, waaraan niet zelden zelfmisleiding vooraf ging, gaan we al gauw door het leven als zombies uit een horrorfilm: groteske karikaturen van hetgeen God bedoelde als Zijn heilig evenbeeld…We zouden bedroefd moeten zijn, als we een broeder zo zouden zien afdwalen en bewust toegewijd dit collectegebed moeten bidden.

God maakt het echter mogelijk de werken van de duisternis af te leggen en de wapenrusting van het licht aan te trekken (verg. Rom 13,12-14). Door de verdiensten  van het Kruisoffer van Christus, door Zijn sacramenten en door het onderricht van de Kerk kunnen we het vrije en schone beeld zijn zoals God wil dat we zijn, hier en in het hiernamaals. Dit is wat ieder rusteloos menselijk hart wezenlijk verlangt. Zoals de H. Augustinus schreef:
 “Laat heb ik U lief gekregen, o Schoonheid, zo oud en zo nieuw, laat heb ik U lief gekregen! En Gij waart binnen en ik was buiten, en daar zocht ik U, en ik rende, wanstaltig als ik was, op de schone dingen af die door U gemaakt zijn. Gij waart bij mij en ik niet bij U. Ik werd ver van U gehouden door dingen die niet bestaan zouden hebben als ze niet in U bestaan hadden. Geroepen hebt Gij, geschreeuwd en mijn doofheid doorbroken; gestraald hebt Gij, geschitterd en mijn blindheid verjaagd; gegeurd hebt Gij en ik heb ingeademd en snak nu naar U; geproefd heb ik en nu honger en dorst ik; aangeraakt hebt Gij mij en ik ben ontvlamd naar uw vrede. 

Een ander thema van deze collecte is onze identiteit als kinderen van God door adoptio gratiae, aanneming door de genade. Opvallend zijn in de H. Mis de Bijbelse verwijzingen in de gebeden. De .H. Paulus schrijft vaak over het aangenomen worden door Gods genade (bijvoorbeeld Gal 4,5 en Eph 1,5 e.v.). In zijn Brief aan de Romeinen vertelt hij ons iets over de morele consequenties van het geestelijke kindschap:
Voor hen dus die in Christus Jezus zijn, bestaat er thans geen vonnis meer. De “wet “van de Geest die in Christus Jezus het leven schenkt, heeft u vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood. Want wat de wet niet vermocht, machteloos als ze was door het vlees, dat heeft God bewerkt door zijn Zoon te zenden in de gestalte van het vlees der zonde en ter wille van de zonde: Hij heeft in het vlees zelf de zonde gevonnist, opdat de eis van de wet vervuld zou worden door ons, die niet leven volgens het vlees maar volgens de Geest.
Zij die leven volgens het vlees, zinnen op wat het vlees wil. Die geleid worden door de Geest, zinnen op de dingen van de Geest. Het streven van het vlees loopt uit op de dood, het streven van de Geest op leven en vrede. Want het verlangen van het vlees staat vijandig tegenover God. Het onderwerpt zich niet aan Gods wet, het kan dit niet eens; en zij die volgens het vlees leven kunnen God niet behagen. Maar uw bestaan wordt niet beheerst door het vlees doch door de Geest omdat de Geest van God in u woont. Zou iemand de Geest van Christus niet hebben, dan behoort hij Hem niet toe. Als Christus in u is, blijft uw lichaam wel door de zonde de dood gewijd, maar uw geest leeft dankzij de gerechtigheid. En als we Geest van Hem die Jezus van de doden heeft opgewekt, in u woont zal Hij die Christus Jezus van de doden heeft doen opstaan, ook uw sterfelijk lichaam eenmaal levend maken door de kracht van zijn Geest, die in u verblijft.
Broeders, wij zijn dus schuldenaars, maar niet van het vlees om naar het vlees te leven. Als gij volgens het vlees leeft, zult gij zeker sterven. Maar als gij door de Geest de praktijken van de zelfzucht doodt, zult gij leven. Allen die zich laten leiden door de Geest van God, zijn kinderen van God. De geest die gij ontvangen hebt, is er niet een van slaafsheid die u opnieuw vrees zou aanjagen. Ge hebt een geest van kindschap ("adoptio filiorum") ontvangen die ons doet uitroepen: Abba, Vader! (Rom 8,1 - 15).

met dank aan father John Zuhlsdorf
wdtprs.com
(1) Belijdenissen 10, XXVII, 38 in de vertaling van G. Wijdeveld, 1981.