Liturgia
Horarum
Alle goede herders zijn
verenigd in één Herder
Christus
dus weidt u zoals het behoort; Hij onderscheidt zijn eigen schapen van vreemde.
Mijn schapen luisteren naar mijn stem en
volgen Mij.
Hier
vind ik alle goede herders verenigd in één herder. Want goede herders ontbreken
niet, maar zij zijn in die ene. Er zijn er velen, die verdeeld zijn. Deze Ene
wordt gepredikt, omdat de eenheid wordt aanbevolen. Want de herders worden hier
zeker niet daarom verzwegen en wordt er gesproken over één herder, omdat de
Heer niemand zou kunnen vinden aan wie Hij zijn schapen zou kunnen
toevertrouwen. Maar Hij beval die ene aan, omdat Hij Petrus vond. Want juist in
die Petrus beval Hij die eenheid aan. Er waren veel Apostelen en toch zegt Hij
tot die éne: Weid mijn schapen. Er is
dus geen sprake van, dat er geen goede herders zouden zijn; dat mogen wij niet
denken; dat zou in strijd zijn met zijn barmhartigheid, als Hij geen goede
herders zou verwekken en aanstellen.
Waarlijk,
als er goede schapen zijn, zijn er ook goede herders, want uit goede schapen
komen goede herders voort. Maar alle goede herders zijn in één verenigd, vormen
een eenheid. Zij mogen al weiden, eigenlijk weidt Christus. Want de vrienden
van de bruidegom zeggen niet: ‘dat is mijn stem’, maar zij verheugen zich zeer
om de stem van de bruidegom. Daarom weidt Hij zelf, terwijl die anderen weiden.
Hij zegt: ‘Ik weid’, omdat in die anderen zijn stem klinkt en zijn liefde
aanwezig is. Want ook Petrus aan wie Hij zijn schapen aanbeval, als de een aan
de ander, wilde Hij één met Zichzelf maken en hem zo zijn schapen aanbevelen,
zodat Hij zelf het hoofd zou zijn, de ander (Petrus) het beeld van het lichaam
zou dragen, dit is: van de Kerk, en zo als bruidegom en bruid één vlees zouden
zijn.
Daarom,
wat zei Christus eerst voordat Hij Petrus zijn schapen toevertrouwde, om ze
niet aan hem als aan een ander toe te vertrouwen? Petrus, bemint gij Mij? En hij antwoordde: Ja, Heer. En wederom: Bemint
gij Mij? En hij antwoordde: Ja, Heer. En voor de derde maal: Bemint gij Mij? En
hij antwoordde: Ja, Heer. Hij bevestigt zijn liefde om de eenheid te
bevestigen. Hij dus weidt als de éne onder hen en zij weiden in die éne.
Over de
herders wordt gezwegen, maar er wordt niet helemaal gezwegen. De herders
beroemen zich, maar als iemand wil roemen, laat hem dan roemen op de Heer. Dát
is Christus weiden, dát voor Christus weiden, dát in Christus weiden; buiten Christus
niet zichzelf weiden. Want eigenlijk is er geen tekort aan herders, alsof de
Profeet dat zou voorspeld hebben over de toekomstige slechte tijden met de
woorden: Ik zal mijn schapen weiden. Ik heb niemand
aan wie Ik ze kan toevertrouwen. Zelfs wanneer Petrus nog in leven was en ook
de andere apostelen dit waren, dan zou nog die éne zeggen, in Wie allen één
zijn: Ik heb nog andere schapen, die niet
uit deze schaapstal zijn; ook die moet Ik leiden, opdat het worde: één kudde en
één herder.
Mogen
dus allen verenigd zijn in de éne herder en de ene naam noemen van de herder,
die de schapen verstaan om zo hun herder te kunnen volgen, niet deze of gene,
maar die ene herder. Laten allen in Hem die éne naam noemen en geen
verschillende namen. Ik bezweer u, broeders, weest allen eensgezind en laat er
geen verdeeldheid onder u zijn. Laten de schapen deze stem horen, die vrij is
van alle verdeeldheid, gezuiverd van alle afscheiding en hun herder volgen, die
zegt: zij, die mijn schapen zijn,
luisteren naar mijn stem en volgen Mij.
(Sermo 46, 29-30: CCL 41, 555-557)