Uit de Preek
over ‘De Herders’, van de H. Augustinus, bisschop 2
(Ezechiël 34)
Herders, die zichzelf weiden
Laten wij nu eens zien, wat het goddelijk spreken,
dat niemand vleit, tot de herders zegt, die zichzelf weiden en niet de schapen.
De melk
drinkt gij wel op, van de wol maakt gij uw kleding, het gemeste dier slacht gij
af, maar weiden doet gij mijn schapen niet! Het verzwakte dier hebt gij niet
gesterkt, het zieke niet genezen, het gewonde niet verbonden, het verdwaalde
niet teruggebracht, het vermiste niet opgezocht, maar het gezonde dier hebt gij
afgebeuld, en verstrooid zijn mijn schapen omdat er geen herder is.
Tegen de herders, die zichzelf weiden, maar niet de
schapen, wordt gezegd, waar zij van houden en wat zij verwaarlozen. Waar houden
zij dan van? De melk drinkt gij op en van
de wol maakt gij uw kleding. Daarom zegt de Apostel: Wie plant een wijngaard en eet niet van zijn vruchten? Of wie weidt een
kudde zonder zich met de melk van de kudde te voeden? Wij zien hier dus,
dat de melk van de kudde al datgene was, dat door het volk Gods aan de leiders
werd toegewezen om in hun stoffelijk voedsel te voorzien. Vanuit dit standpunt
sprak de Apostel, toen hij dat zei, wat ik aangehaald heb.
Welnu, hoewel de Apostel voor zichzelf gekozen had
om van de arbeid van zijn handen te leven en zelfs niet om de melk van zijn
schapen vroeg, zei hij toch het recht te hebben op die melk en dat Christus het
zo verordend had, dat zij, die het Evangelie verkondigen, ook van het Evangelie
konden leven. Hij zegt ook, dat zijn mede-apostelen gebruik hebben gemaakt van
dit voorrecht, dat zij zich niets aangematigd hadden maar dat hun geschonken
was. Paulus zelf deed meer, zodat hij zelfs niet aannam, wat hem toekwam. Hij
deed dus afstand van het hem verschuldigde, en van de andere kant eiste hij
niet het niet-verschuldigde; hij deed meer. Hij beeldde misschien die mens uit,
die, toen deze een gewonde naar de herberg gebracht had, tot de herbergier zei:
Wat gij méér mocht besteden, zal ik u bij
mijn terugkomst vergoeden.
Wat moeten wij nog meer zeggen over hen, die de
melk van de kudde niet nodig hebben? Zij zijn zeer barmhartig of liever zij
geven zichzelf in hoge mate aan de dienst van de barmhartigheid. Zij kunnen
het, en omdat zij het kunnen, doen zij het ook. Laten wij dezen prijzen, maar
die anderen niet veroordelen. Want ook de Apostel was niet uit op geven. Hij
wilde immers, dat zijn schapen vruchtbaar zouden zijn en niet onvruchtbaar
zonder overvloed van melk.