Uit de
commentaren op de psalmen, van de H. Bruno, priester
Jeruzalem, als ik u zou
vergeten
Hoe lieflijk is uw woning! Mijn ziel
smacht van verlangen naar de voorhoven des Heren, dit is naar de wijdte van het hemels
Jeruzalem, de Stad van de Heer.
De
psalmist toont ook aan, waarom hij verlangt naar de voorhoven des Heren: en dat
hierom, o Heer, die bestaat boven de hemelse krachten, mijn Koning en mijn God,
omdat zij zalig zijn, die wonen in uw
huis, het hemels Jeruzalem. Alsof men zeggen wilde: Wie zou niet naar uw
voorhoven verlangen, daar Gij God zijt, dit is Schepper en Heer der hemelse
machten en Koning en omdat allen zalig zijn
die in uw huis wonen? Hier betekent
voorhoven en huis hetzelfde. Als hij zegt zalig
zij bedoelt hij, dat zij zo’n zaligheid bezitten, als kan worden begrepen.
Vandaar dat het ook vast staat, dat zij zalig zijn, omdat zij U loven met godsvruchtige liefde in de eeuwen der eeuwen, dit is tot in eeuwigheid. Want zij zouden
niet in eeuwigheid loven, als ze niet voor eeuwig gelukzalig waren.
Tot die
zaligheid kan echter niemand uit zichzelf komen, ook al bezit hij geloof, hoop
en liefde; maar zalig de man, dit is
die man alleen komt tot deze zaligheid wiens
hulp van U komt bij het opstijgen, dat hij in zijn hart heeft voorbereid om
tot die zaligheid te komen. Dit wil zeggen: Van hem alleen kan men zeggen, dat
hij tot de gelukzaligheid zal komen, die, wanneer hij in zijn hart langs vele
trappen van deugden en goede werken wil opstijgen tot deze gelukzaligheid, de
hulp ontvangt van uw genade. want uit eigen kracht kan niemand daartoe
opstijgen, getuige het woord van de Heer: Niemand
stijgt op ten hemel d.w.z. uit eigen kracht, dan alleen de Zoon des mensen, die in de hemel is.
Ik zeg:
Hij heeft het opstijgen voorbereid,
omdat hij nog leeft in het tranendal, dit
is in dit leven dan nietig is en vol tranen door de beproevingen, in
vergelijking met dat andere leven, dat vergeleken met dit leven (groot als) een
berg en vol vreugde te noemen is.
Maar
omdat gezegd werd: Zalig de man, wiens
hulp van U komt, zou iemand kunnen vragen: Zou God daartoe helpen? Daarom
wordt aldus geantwoord: Er komt werkelijk hulp van God voor de zaligen. Want de
wetgever, Christus namelijk, die ons zijn wet heeft gegeven, schenkt zijn zegen
en zal die steeds blijven schenken, namelijk zijn verscheidene genadegaven,
waarmee Hij de zijnen zal zegenen, dit is zal verheffen tot de gelukzaligheid
en door die zegeningen zullen zij opstijgen van deugd naar deugd.
In het
toekomstige hemelse Sion zullen zij Christus, de God der goden, zien. Want
omdat Christus God is, zal Hij ook de zijnen vergoddelijken. Met andere
woorden: onder degenen, die in het hemels Sion zullen wonen, zal Hij op
geestelijke wijze als de God van de goden, namelijk de Drieënige God,
verschijnen. Dat betekent: met het verstand zullen zij God in Zichzelf zien,
die zij hier niet kunnen zien, want God zal daar alles in allen zijn.
(Ps
83: edit. Cartusiæ de Pratis, 1891,
376-377)