dinsdag 15 september 2015

Liturgia Horarum - Preek over ‘De herders’ van de H. Augustinus 5

Liturgia Horarum – Getijdengebed

Preek over ‘De herders’ van de H. Augustinus, bisschop 5
(ontleend aan Ezechiël 34)

Wees een voorbeeld voor de kudde

Toen nu de Heer gezegd had, wat die herders graag hebben, zei Hij ook, wat zij nalieten te doen. De gebreken toch van de schapen zijn openlijk kenbaar. Gezonde en weldoorvoede schapen zijn er maar weinige, dit is, die gesterkt zijn door het voedsel van de waarheid en een goed gebruik maken van de weiden van Gods genade. Maar die slechte herders verzorgen deze niet. Men zegt nog weinig met de bewering, dat zij geen zorg hebben voor kwijnende, zieke dwalende en verdwaalde schapen. Zelfs doden zij sterke en goedgevoede schapen zoveel zij kunnen. Toch blijven deze leven. Ze leven van Gods barmhartigheid. Maar voor zover het aan de slechte herders ligt, worden ze vermoord. ‘En hoe, zeg ik, worden ze vermoord?’ Door het slechte leven van de herders, door hun slechte voorbeeld. Of werd het soms zonder reden tot die dienaar Gods (Titus) gezegd, die uitmuntte onder de medehelpers van de hoogste herder: Stel uzelf bij allen tot een voorbeeld van goed gedrag,  en: Wees een voorbeeld voor de gelovigen.

Want zelfs als een sterk schaap ziet, dat zijn leider meestal slecht leeft en als het zijn ogen afwendt van Gods geboden en naar de mens kijkt, zal het in zijn hart beginnen te zeggen: ‘Als mijn leider zo leeft, wie ben ik dan, dat ik niet zou doen zoals hij?’ De herder heeft hier het sterke schaap gedood. Maar als hij dan het sterke schaap doodt, wat zal hij dan met de andere doen, als hij datgene, wat hij niet zelf had sterk gemaakt maar toevallig als sterk had aangetroffen, door zijn slechte leven vermoordt?

Ik zeg het tot uw liefde en ik herhaal het: ook als de schapen leven en sterk staan in het woord des Heren en onderhouden wat zij van hun leider hebben gehoord: Doet wat zij u zeggen, maar handelt niet naar hun werken,  zal toch degene, die openlijk voor het volk slecht leeft in zover het aan hem ligt, hem doden door wie hij wordt gadegeslagen. De slechte herder vleie zich dus niet met de gedachte, dat die ander niet dood is; deze leeft wel, maar de ander is een moordenaar. Want hoe kan het, dat, wanneer een wellustig man een vrouw beziet om haar te begeren, hij een overspelige is, hoewel de vrouw kuis is gebleven? De Heer heeft het naar waarheid en openlijk gezegd: Alwie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd. Hij kwam niet in haar slaapkamer, maar inwendig pleegde hij echtbreuk in zijn binnenkamer.

Zo zal ieder, die slecht leeft onder de ogen van hen, over wie hij als leider werd aangesteld, zoveel in zijn vermogen is ook de sterken doden. Wie die leider navolgt, zal sterven; wie hem niet volgt, zal leven. Maar voor zover het de leider betreft, heeft hij beiden gedood. Het gemeste dier slacht gij af, maar weiden doet gij de schapen niet!


(Sermo 46, 9: CCL 41, 535-536)