maandag 21 september 2015

Liturgia Horarum Preek over ‘De herders’ van de H. Augustinus 11

(ontleend aan Ezechiël 34)

Doet wat zij u zeggen, maar doet niet wat zij doen

Daarom, herders, luistert naar het woord des Heren! Maar wat hoort ge dan, herders? Zo spreekt God de Heer: Ik krijg die herders! Ik zal mijn kudde uit hun handen terugeisen.
Luistert en verneemt, schapen van God: God eist zijn schapen terug van de slechte herders en vraagt rekenschap over hun dood. Want op een andere plaats zegt Hij door dezelfde profeet: Mensenkind, als wachter heb ik U aangesteld over Israëls huis. Wanneer gij iets van Mij verneemt, moet gij hen waarschuwen namens Mij. Zeg Ik tot de zondaar: Gij zult de dood sterven; maar doet gij uw mond niet open om de zondaar voor zijn gedrag te waarschuwen, dan zal die zondaar wel om zijn eigen schuld sterven, maar van zijn bloed zal Ik u rekenschap vragen. Maar hebt gij de zondaar gewaarschuwd, dat hij zich moet bekeren en betert hij zijn leven niet, dan zal hij om zijn eigen schuld sterven, maar zelf hebt gij uw leven gered.

Waarom is dit zo, broeders? Ziet gij hoe gevaarlijk het is te zwijgen? Hij sterft en sterft terecht; hij sterft in zijn goddeloosheid en in zijn zonde; want zijn nalatigheid heeft hem gedood. Hij had toch een herder kunnen vinden, die hem gezegd had: Zo waar Ik leef, zegt de Heer; maar omdat die persoon zelf nalatig was, terwijl degene die zijn herder was hem niet vermaande en als bewaker dat had moeten doen, zal die eerste terecht omkomen en de andere even terecht veroordeeld worden. Maar als gij, zoals Hij zegt, tot een goddeloze zoudt zeggen: Gij zult de dood sterven, nadat Ik hem met het zwaard heb bedreigd, terwijl de ander nalaat het dreigende zwaard te vermijden en dit zwaard komt en doodt hem, zal die mens in zijn eigen zonde sterven, maar gij hebt uw ziel gered. Daarom is het onze taak: niet te zwijgen; maar de uwe, om uit de H. Schrift de woorden te horen van de Herder, ook al zouden wij zwijgen.

Laten wij dus eens zien, nu ik dit zo heb voorgesteld, of Hij de schapen aan de slechte herders ontneemt en ze aan de goede toevertrouwt. Welnu, ik zie dat Hij de schapen aan de slechte herders ontneemt. Want dit zegt Hij: Ik krijg die herders! Ik zal mijn schapen van hen terugeisen en ze van hen wegvoeren, zodat zij mijn schapen niet langer weiden; en zij zullen niet langer als herder weiden. Want als Ik zeg: Zij moeten mijn schapen weiden, dan weiden zij zichzelf en niet mijn schapen: Ik zal ze wegvoeren, zodat zij niet langer mijn schapen weiden.

En hoe voert Hij ze weg, zodat zij zijn schapen niet meer weiden? Doet wat zij u zeggen, maar doet niet wat zij doen. Alsof Hij wilde zeggen: ‘Zij spreken wel mijn woorden, maar doen hun eigen wil’. Als gij niet doet zoals die slechte herders doen, weiden zij u niet. Maar als gij doet, wat zij u zeggen, ben Ik het, die u weid.


(Sermo 46, 20-21: CCL 41, 546-548)