maandag 21 september 2015

Liturgia Horarum Preek over ‘De herders’ van de H. Augustinus 10

(ontleend aan Ezechiël 34)
Als een wijnstok heeft de Kerk zich, al groeiende, overal verspreid

Op alle bergen en hoge heuvels en over heel de aarde raakten mijn schapen verstrooid. Wat betekent: Over heel de aarde raakten zij verstrooid? Al het aardse najagend beminnen zij dat, wat schittert voor het oog van de wereld, daar houden zij van. Zij willen niet sterven zodat daardoor hun leven verborgen zou zijn in Christus. Over heel het aanschijn der aarde: door de liefde voor het aardse en omdat zij als dwalende schapen zijn over heel het aanschijn der aarde. Zij zijn op verscheidene plaatsen aanwezig: de éne moeder hoogmoed heeft hen allen voortgebracht, zoals onze éne katholieke moeder alle christengelovigen over heel de wereld verspreid voortbracht.

Het is dus niet verwonderlijk, als de hoogmoed scheuring veroorzaakt, maar de liefde eenheid bewerkt. De katholieke moeder zelf toch en zo ook de herder in haar, zoekt overal de dwalenden, versterkt de zieken, geneest de zwakken, verbindt de gewonden, nu eens door dezen, dan weer door anderen, hoewel zij het van elkaar niet weten. Maar zij (de Moederkerk) kent allen, omdat zij onder allen verspreid is.

Aldus is zij, door naar alle zijden uit te groeien, als een wijnstok. Die anderen zijn als onnutte twijgen, door de sikkel van de landbouwer afgekapt om hun onvruchtbaarheid, zodat de wijnstok wordt gesnoeid, niet afgehouwen. Waar die twijgen worden afgesnoeid, daar blijven ze liggen. Maar terwijl de wijnstok naar alle kanten uitgroeit, kent hij de twijgen, die in hem vergroeid zijn, maar daarnaast ook de twijgen, die zijn afgekapt.

Vandaar roept de Kerk de dwalenden weer terug, want ook over de afgekapte takken zegt de Apostel: Want God is bij machte hen opnieuw te enten. Of gij nu spreekt over schapen, die afdwalen van de kudde, of over hout, dat van de wijnstok is afgekapt, God is niet minder in staat zijn schapen terug te roepen dan opnieuw weer dode takken in te enten, omdat Hij de hoogste Herder is en de ware wijngaardenier. En mijn schapen zijn over heel de wereld verstrooid. Er was niemand die er naar zocht: niemand die ze terugriep, Dit is niemand onder de slechte herders; niemand, dit is, geen mens, die er naar zocht.

Daarom, herders, luistert naar het woord van de Heer: Zowaar Ik leef, zegt God de Heer. Ziet, hoe Hij begint. Het is als een bezwering van God, als een getuigen bij zijn leven: Zowaar Ik leef, zegt de Heer. De herders zijn dood, maar de schapen veilig; de Heer leeft. Zowaar Ik leef, zegt God de Heer. Maar welke herders zijn dood? Zij, die zichzelf zochten en niet de belangen van Jezus Christus. Zullen er dan herders gevonden worden, die niet hun eigen belangen zoeken, maar die van Jezus Christus?

(Sermo 46, 18-19: CCL 41, 544-546)