(ontleend aan Ezechiël 34)
Als een wijnstok heeft de
Kerk zich, al groeiende, overal verspreid
Op alle bergen en hoge heuvels en over
heel de aarde raakten mijn schapen verstrooid. Wat betekent: Over heel de aarde raakten zij verstrooid? Al het aardse najagend
beminnen zij dat, wat schittert voor het oog van de wereld, daar houden zij
van. Zij willen niet sterven zodat daardoor hun leven verborgen zou zijn in
Christus. Over heel het aanschijn der
aarde: door de liefde voor het aardse en omdat zij als dwalende schapen
zijn over heel het aanschijn der aarde. Zij zijn op verscheidene plaatsen
aanwezig: de éne moeder hoogmoed heeft hen allen voortgebracht, zoals onze éne
katholieke moeder alle christengelovigen over heel de wereld verspreid
voortbracht.
Het is
dus niet verwonderlijk, als de hoogmoed scheuring veroorzaakt, maar de liefde
eenheid bewerkt. De katholieke moeder zelf toch en zo ook de herder in haar,
zoekt overal de dwalenden, versterkt de zieken, geneest de zwakken, verbindt de
gewonden, nu eens door dezen, dan weer door anderen, hoewel zij het van elkaar
niet weten. Maar zij (de Moederkerk) kent allen, omdat zij onder allen
verspreid is.
Aldus
is zij, door naar alle zijden uit te groeien, als een wijnstok. Die anderen
zijn als onnutte twijgen, door de sikkel van de landbouwer afgekapt om hun
onvruchtbaarheid, zodat de wijnstok wordt gesnoeid, niet afgehouwen. Waar die
twijgen worden afgesnoeid, daar blijven ze liggen. Maar terwijl de wijnstok
naar alle kanten uitgroeit, kent hij de twijgen, die in hem vergroeid zijn,
maar daarnaast ook de twijgen, die zijn afgekapt.
Vandaar
roept de Kerk de dwalenden weer terug, want ook over de afgekapte takken zegt
de Apostel: Want God is bij machte hen
opnieuw te enten. Of gij nu spreekt over schapen, die afdwalen van de
kudde, of over hout, dat van de wijnstok is afgekapt, God is niet minder in
staat zijn schapen terug te roepen dan opnieuw weer dode takken in te enten,
omdat Hij de hoogste Herder is en de ware wijngaardenier. En mijn schapen zijn over heel de wereld verstrooid. Er was niemand die
er naar zocht: niemand die ze terugriep, Dit is niemand onder de slechte
herders; niemand, dit is, geen mens, die er naar zocht.
Daarom, herders, luistert naar het woord
van de Heer: Zowaar Ik leef, zegt God de Heer. Ziet, hoe Hij begint. Het is als een
bezwering van God, als een getuigen bij zijn leven: Zowaar Ik leef, zegt de Heer. De herders zijn dood, maar de schapen
veilig; de Heer leeft. Zowaar Ik leef,
zegt God de Heer. Maar welke herders zijn dood? Zij, die zichzelf zochten
en niet de belangen van Jezus Christus. Zullen er dan herders gevonden worden,
die niet hun eigen belangen zoeken, maar die van Jezus Christus?
(Sermo 46, 18-19: CCL 41, 544-546)