Liturgia Horarum – Getijdengebed
Preek over ‘De herders’ van de H. Augustinus, bisschop
7
(ontleend aan Ezechiël 34)
Leg het verband van de troost
Hij
tuchtigt, zegt de
Schrift, elk kind, dat Hij aanneemt.
En gij zegt: ‘Misschien zult ge een uitzondering zijn?’ Als gij een
uitzondering zijt bij het lijden door kwellingen, zijt gij ook een uitzondering
bij het getal van zijn kinderen. ‘Dus, zult ge zeggen, tuchtigt Hij ieder
kind?’ Zeker doet Hij dat bij ieder kind, zoals Hij het deed bij zijn enige
Zoon. Die enige Zoon, geboren uit het Wezen van de Vader, gelijk aan de Vader in Gods gestalte, het Woord, door
hetwelk alles is geschapen, had in zich geen grond om getuchtigd te worden.
Daarom werd Hij met het vlees bekleed, om niet zonder lijden te zijn. Als God
dan zijn enige Zoon, die zonder zonde was, tuchtigde, zou Hij dan zijn
aangenomen kind, met zonde bevlekt, daarvan vrijstellen? De Apostel zegt, dat
wij geroepen zijn tot de aanneming. En wij ontvingen die aanneming om
mede-erfgenamen te zijn met zijn enige Zoon en diens erfenis te zijn: Vraag Mij, dan geef Ik U de volkeren tot
erfdeel. Hij gaf ons een voorbeeld in zijn lijden.
En Hij deed dit duidelijk
met de bedoeling, dat de zwakke niet zou bezwijken onder de komende
beproevingen, dat hij ook niet door een valse hoop zou worden bedrogen noch
door schrik zou worden verlamd. Zeg hem: Bereid
u voor op de beproeving. En misschien begint hij te wankelen, te sidderen
en wil hij niet naderkomen. Gij hebt nog een ander woord: God is getrouw; Hij zal niet toelaten, dat gij boven uw krachten
beproefd wordt. Dit beloven en het toekomstige lijden voorhouden zal de
zwakke bevestigen. Wanneer gij aan iemand, die al te bevreesd is en daardoor
terugschrikt, Gods barmhartigheid belooft, niet door te zeggen dat de
beproevingen zullen uitblijven, maar dat Hij niet toelaat dat men boven zijn
krachten beproefd wordt, hebt gij een ontmoedigd mens weer sterkte gegeven.
Er zijn er, die, bij het
horen van toekomstige beproevingen, zich des te meer wapenen en ernaar dorsten
als naar drank. Want zij menen, dat deze nog maar een zwak hulpmiddel zijn voor
gelovigen en trachten zelfs de glorie van de martelaren te bereiken. Maar er
zijn anderen, die bij het horen van de toekomstige beproevingen, die ook
noodzakelijk zullen komen, die juist voor een christen wel moeten komen en die
niemand aanvoelt dan alleen degene, die een ware christen wil zijn, door die
dreigende beproevingen gebroken worden en bezwijken.
Leg het verband van de troost,
verbind wat gebroken is. Zeg: ‘Vrees niet; Hij, in Wie gij gelooft, zal u niet
verlaten in de beproevingen. God is getrouw, die niet zal toelaten, dat gij
boven uw krachten beproefd wordt.’ Dat hoort ge niet van mij, de Apostel zegt
het, die dan ook zegt: Gij verlangt
immers het bewijs, dat Christus spreekt door mij? Als ge dit dan hoort,
hoort ge het van Christus zelf, hoort ge het van die Herder, die Israël weidt.
Tot Hem toch is gezegd Gij laat ons
tranen drinken, met mate. Want wat de Apostel zegt: Hij zal niet toelaten, dat gij boven uw krachten beproefd wordt,
dat zegt de Profeet met deze woorden: met
mate. Wil Hem dus niet wegsturen, die berispt en vermaant, die met vrees
vervult én met troost, die slaat én geneest.
(Sermo 46, 11-12: CCL 41, 538-539)