maandag 29 juni 2015

John Henry Newman [1801-1890] De eigenschappen van God (7) God onze enige steun in alle eeuwigheid

John Henry Newman [1801-1890]
De eigenschappen van God (7)
God onze enige steun in alle eeuwigheid
Mijn God, ik geloof, ik geloof, ik ken en aanbid U als oneindig in de veelheid en diepte van Uw hoedanigheden.  Ik aanbid U als in U omsluitende een overvloed van alles wat de ziel kan verlangen en bevredigen. Van de andere kant weet ik, en droevige ervaring heeft het mij maar al te duidelijk gemaakt, dat al wat geschapen is, al wat aards is, slechts een tijd lang kan behagen en dan begint het tegen te staan en te vervelen. Ik ben overtuigd dat er hier op aarde volstrekt niets is dat ik op de duur niet moe zou worden. Al had ik alle middelen tot geluk die het leven mij kan geven, toch ben ik overtuigd dat ik na verloop van tijd genoeg zou krijgen van dit leven, dat alles mij zou aandoen als afgezaagd en saai en nutteloos. Als het mijn lot was dat eeuwenlange leven te leiden van voor de zondvloed, en als ik dan dat leven moest leiden zonder U, dan ben ik overtuigd dat ik mij ten slotte volstrekt en bovenmate ellendig zou voelen. Ik geloof dat ik er toe zou kunnen komen mijzelf van kant te maken uit louter verveling en walging. Als mijn leven lang genoeg zou duren, dan geloof ik dat ik mijn verstand zou verliezen en krankzinnig zou worden. Ik zou mij opgesloten voelen als in een cellulaire gevangenis, want ik zou dan opgesloten zijn in mijzelf, zonder gezelschap, als ik niet kon omgaan met U, o mijn God. Gij alleen, mijn oneindige Heer, Gij zijt altijd nieuw, al zijt gij de Hoogbejaarde, de laatste zowel als de eerste (Dan 7, 9, 13, 22).
Gij o mijn God, zijt altijd nieuw, ofschoon Gij de oudste zijt. Gij alleen zijt het voedsel voor alle eeuwigheid. Ik zal blijven leven, niet voor een aantal jaren maar voor altijd, en macht over mijn bestaan heb ik niet. Ik kan mijzelf niet vernietigen, al zou ik boosaardig genoeg zijn om dit te willen. Ik moet verder blijven leven, voor altijd, met begrip en bewustzijn, in weerwil van mijzelf. Zonder U zou de eeuwigheid een andere naam zijn voor eeuwige ellende. In U alleen heb ik iets wat mij voor altijd kan steunen: Gij alleen zijt het voedsel van mijn ziel. Gij alleen zijt onuitputtelijk en Gij biedt mij steeds iets nieuws om te kennen, iets nieuws om te beminnen. Na het einde van miljoenen jaren zal ik U nog zo weinig kennen dat het mij zal toeschijnen, dat ik pas ben begonnen. Op het einde van miljoenen jaren zal ik in U nog dezelfde, of liever een nog grotere zoetheid vinden, dan in het begin, en zal het mij toeschijnen dat ik pas begonnen ben U te genieten. En zo zal ik de hele eeuwigheid door als een kind zijn, dat de eerste beginselen leert van Uw oneindige goddelijke natuur. Want Gij zijt zelf de zetel en het middelpunt van alle goed, de enige realiteit in deze wereld van schaduwen, de hemel waarin de zalige geesten leven en genieten.
Mijn God, ik neem U als mijn erfdeel. Reeds uit louter verstandelijk overleg keer ik mij van de wereld af en kom ik tot U; ik geef de wereld prijs voor U. Wat enkel maar belooft verzaak ik voor Hem die doet. Tot wie anders zou ik gaan? Ik wil U hier vinden en mij met U voeden; ik wil mij met U voeden, Jesus mijn Heer, die zijt opgestaan uit het graf, die ten hemel zijt opgestegen, en die toch blijft bij Uw volk op aarde. Ik zie naar U op. Ik zoek het Levend Brood dat in de hemel is en dat neerdaalt uit de hemel. Geef mij steeds van dit Brood. Vernietig dit leven dat spoedig vergaan zal, ook al vernietigt Gij het niet, en vul mij met dat bovennatuurlijk leven dat nooit sterven zal.

(Nederlandse vertaling van pater dr. Aurelius Pompe ofm)