John
Henry Newman [1801-1890]
De eigenschappen van God (1)
Gods oneindige volmaaktheid
Ex ipso: uit Hem en door Hem en in Hem is alles (Rom 11,36). Ex ipso. Ik aanbid U, o mijn God, ik aanbid U als het begin en de
oorsprong van al wat er in de wereld is. Eenmaal had niets het bestaan dan
Gij. Dat heeft een hele eeuwigheid
geduurd. Gij alleen hebt geen begin gehad. Gij hebt altijd het bestaan gehad
zonder begin. Een hele eeuwigheid lang zijt Gij derhalve alleen geweest, maar
had Gij alle volmaaktheden opgehoopt in U, in U alleen; een wereld van
werelden; een grenzeloze afgrond van al wat groot en wonderbaar, schoon en
heilig is; een schatkamer van oneindige hoedanigheden, alle tot eenheid
verenigd, oneindig een en tegelijk oneindig verscheiden. Mijn God, de gedachte
overschrijdt alle geschapen begrip, overschrijdt volkomen mijn begrip. Tot die
hoogte kan ik niet reiken; ik kan alleen de woorden gebruiken en zeggen: ik
geloof het, zonder het te begrijpen. Maar dit kan ik toch. Ik kan U aanbidden,
o mijn grote en goede God, als de enige Bron van alle volmaaktheid, en ik
aanbid U nu, en zal U met Uw genade blijven aanbidden.
Per ipsum. Toen andere wezens begonnen te bestaan,
leefden zij door U. Zij begonnen niet van zelf. Zij kwamen niet tot het bestaan
tenzij door Uw beslissende wil, door Uw eeuwig raadsbesluit, door Uw werking
alleen. Zij komen geheel en al van U. Van eeuwigheid af hebt Gij in de diepe
oceaan van Uw gelukzaligheid alles voorbestemd wat in de tijd plaats had. Geen
zelfstandigheid is er, hoe onbetekenend ook, of ze is Uw plan en Uw werk. Geen
ziel vooral is er of ze dankt haar bestaan aan Uw rechtstreekse beschikking en
handeling. Gij ziet en Gij hebt in alle eeuwigheid gezien: al Uw schepselen en
ieder afzonderlijk. In alle eeuwigheid hebt Gij mij gezien, o mijn God. Gij
ziet duidelijk en hebt altijd gezien, of ik zalig zal worden dan wel verloren
zal gaan. Gij ziet mijn geschiedenis
door alle eeuwen heen, in de hemel of in de hel. Ontzagwekkende gedachte! Mijn
God, help mij die gedachte te verdragen, opdat ze me niet geheel in verwarring
brengt en geleid mij verder naar de zaligheid.
In ipso. Daarenboven geloof en weet ik dat alle dingen in U leven.
Al wat positief is in de gehele schepping, leven, voortreffelijkheid, genoegen,
geluk, dat is in werkelijkheid geheel en al van U. Slechts omdat ze gedompeld
waren in de oceaan van Uw oneindige volmaaktheden danken alle wezens al het
goed dat ze bezitten aan U. Al de schoonheid en majesteit van de zichtbare
wereld is een schaduw of een glimp van U, of de openbaring of de werking in de
geschapen wereld van een of meer van Uw hoedanigheden. Al wat wonderbaar is in
talent of genie, is slechts de onwaardige weerkaatsing van een zwak straaltje
uit de Geest Gods. Al wat we goed doen, gebeurt alleen door Uw hulp, en kan
tenslotte toch nog nauwelijks een nabootsing heten van die volmaakte heiligheid
die in U is. O, mijn God, zal ik U eenmaal zien? Welk schouwspel kan met dat
grote schouwspel vergeleken worden? Zal ik de Bron zien van die genade die mij
verlicht, mij sterkt en troost? Zoals ik van U gekomen ben, zoals ik door U
gemaakt ben, zoals ik nu in U leef, zo moge ik, o mijn God, tenslotte tot U
terugkeren en met U zijn voor eeuwig en altijd.
Vertaling
van Prof. dr. Aurelius Pompen o.f.m.