John
Henry Newman [1801-1890]
De eigenschappen van God (4)
God alles in allen
1. Unus Deus
et Pater omnium: één God en Vader van allen, die boven alles, door alles en
in alles is (Eph 4,6). – God alleen
is in de hemel; God is alles in alles. Eeuwige Heer, ik erken deze waarheid en
ik aanbid U in dit opperste en glorievol geheim. Eén God is er, Hij vervult de
hemel; en alle gelukzalige schepselen behouden wel hun individualiteit, maar juist
ter bereiking van hun gelukzaligheid worden zij geabsorbeerd door, en
verdrinken zij, als het ware, in de volheid van Hem, die is super omnia et per onmia et in omnibus – Die
is boven alles en door alles en in alles. Als het mij met de hulp van Uw
genade ooit gegeven wordt U te zien in de hemel, zal ik daar niets anders zien
dan U, omdat ik dan al degenen die ik zie, zal zien in U, en bij het zien van
hen U zal zien. Zoals ik hier op aarde de dingen niet kan zien zonder licht en
het zien van de dingen het zien is van de lichtstralen die van de dingen komen,
zo is het ook in die eeuwige stad. Claritas
Dei: de glorie van God doet haar lichten en het Lam is haar fakkel (Openb 21, 23, 22, 5; Is. 60, 19) – Min
God, ik aanbid U nu (dat wil ik tenminste zo goed als ik kan) als het ene en
enige ware leven en licht van de ziel, zoals ik U eenmaal zal kennen en zien,
indien ik door Uw genade de hemel bereik.
2. Eeuwige, onbegrijpelijke God, ik geloof en
belijd en aanbid U, omdat Gij oneindig
wonderbaarder, vindingrijker, onmetelijker zijt dan het heelal dat ik zie. Ik
tracht soms de diepe ruimten te peilen waarin de sterren zijn uitgestrooid, en
ik besef dat, als er een brug overheen werd gelegd, ik millioenen en millioenen
jaren zou nodig hebben om van het ene einde naar het andere te komen. Ik
beschouw de overweldigende veelsoortigheid, de rijkdom, de ingewikkeldheid van
Uw werk; de elementen, de grondbeginselen, de wetten, de krachten die er in
liggen. Ik tracht een overzicht te krijgen van de velerlei soorten kennis, van
de wetenschappen en kunsten, waarvan Uw werk het voorwerp kan zijn. En ik weet
dat ik eeuwen en eeuwen zou nodig hebben om alles te leren wat er over deze
wereld te leren valt, als ik het tenminste ooit zou kunnen leren. Nieuwe tot nu
toe onvermoede wetenschappen zouden immers opkomen, zo snel als ik de oude had
geleerd, de gevolgtrekkingen van vandaag zouden de uitgangspunten voor morgen
zijn. Daarenboven zie ik de wonderbare schoonheid van dat werk Uwer handen, en
hoe nauwkeuriger ik het onderzocht des te meer zou ik het bewonderen. En zo zou
ik opnieuw kunnen, beginnen, en achter dit stoffelijk heelal een nieuwe, hogere
en wonderbaarder wereld van kennis kunnen vinden in Uw redelijke schepselen, in
Uw engelen en andere geesten, en in de mensen. Maar dat alles, alles wat er in
deze hogere en lagere werelden bestaat, is slechts een atoom vergeleken met de
grootsheid, de hoogte en diepte, de heerlijkheid van alles wat Uw heiligen zien
bij het beschouwen van U. U in te drinken en in U opgelost te worden is een
bezigheid zonder einde, altijd nieuw en onuitputtelijk, van onuitsprekelijke
verrukking, de steun en de hoogste gelukzaligheid van het bestaan.