zondag 14 juni 2015

John Henry Newman [1801-1890] De eigenschappen van God (4) God alles in allen

John Henry Newman [1801-1890]
De eigenschappen van God (4)

God alles in allen

1. Unus Deus et Pater omnium: één God en Vader van allen, die boven alles, door alles en in alles is (Eph 4,6). – God alleen is in de hemel; God is alles in alles. Eeuwige Heer, ik erken deze waarheid en ik aanbid U in dit opperste en glorievol geheim. Eén God is er, Hij vervult de hemel; en alle gelukzalige schepselen behouden wel hun individualiteit, maar juist ter bereiking van hun gelukzaligheid worden zij geabsorbeerd door, en verdrinken zij, als het ware, in de volheid van Hem, die is super omnia et per onmia et in omnibus – Die is boven alles en door alles en in alles. Als het mij met de hulp van Uw genade ooit gegeven wordt U te zien in de hemel, zal ik daar niets anders zien dan U, omdat ik dan al degenen die ik zie, zal zien in U, en bij het zien van hen U zal zien. Zoals ik hier op aarde de dingen niet kan zien zonder licht en het zien van de dingen het zien is van de lichtstralen die van de dingen komen, zo is het ook in die eeuwige stad. Claritas Dei: de glorie van God doet haar lichten en het Lam is haar fakkel (Openb 21, 23, 22, 5; Is. 60, 19) – Min God, ik aanbid U nu (dat wil ik tenminste zo goed als ik kan) als het ene en enige ware leven en licht van de ziel, zoals ik U eenmaal zal kennen en zien, indien ik door Uw genade de hemel bereik.

2. Eeuwige, onbegrijpelijke God, ik geloof en belijd en aanbid U, omdat  Gij oneindig wonderbaarder, vindingrijker, onmetelijker zijt dan het heelal dat ik zie. Ik tracht soms de diepe ruimten te peilen waarin de sterren zijn uitgestrooid, en ik besef dat, als er een brug overheen werd gelegd, ik millioenen en millioenen jaren zou nodig hebben om van het ene einde naar het andere te komen. Ik beschouw de overweldigende veelsoortigheid, de rijkdom, de ingewikkeldheid van Uw werk; de elementen, de grondbeginselen, de wetten, de krachten die er in liggen. Ik tracht een overzicht te krijgen van de velerlei soorten kennis, van de wetenschappen en kunsten, waarvan Uw werk het voorwerp kan zijn. En ik weet dat ik eeuwen en eeuwen zou nodig hebben om alles te leren wat er over deze wereld te leren valt, als ik het tenminste ooit zou kunnen leren. Nieuwe tot nu toe onvermoede wetenschappen zouden immers opkomen, zo snel als ik de oude had geleerd, de gevolgtrekkingen van vandaag zouden de uitgangspunten voor morgen zijn. Daarenboven zie ik de wonderbare schoonheid van dat werk Uwer handen, en hoe nauwkeuriger ik het onderzocht des te meer zou ik het bewonderen. En zo zou ik opnieuw kunnen, beginnen, en achter dit stoffelijk heelal een nieuwe, hogere en wonderbaarder wereld van kennis kunnen vinden in Uw redelijke schepselen, in Uw engelen en andere geesten, en in de mensen. Maar dat alles, alles wat er in deze hogere en lagere werelden bestaat, is slechts een atoom vergeleken met de grootsheid, de hoogte en diepte, de heerlijkheid van alles wat Uw heiligen zien bij het beschouwen van U. U in te drinken en in U opgelost te worden is een bezigheid zonder einde, altijd nieuw en onuitputtelijk, van onuitsprekelijke verrukking, de steun en de hoogste gelukzaligheid van het bestaan.

3. Mijn God, van alle eeuwigheid was het Uw gelukzaligheid en in alle eeuwigheid zal het Uw gelukzaligheid blijven, Uzelf te kennen zoals Gij alleen gekend kunt worden. Door Uzelf te zien in Uw medezelfstandige Zoon en Uw eeuwige Geest, was Vader, Zoon en Heilige Geest, drie Personen, één God, oneindig gelukzalig. O mijn God, wat ben ik, dat Gij mijn gelukzaligheid laat bestaan in wat Uw eigen gelukzaligheid is, dat Gij mij de gunst verleent U te mogen zien, en daarenboven deel te mogen hebben in Uw zeer bijzondere vreugde. O, bereid mij daarop voor, leer mij daarnaar te hongeren en te dorsten.