Collectegebed Hoogfeest Heilig Hart van Jezus
Derde
vrijdag na Pinksteren
Romeins Missaal – 1970
Concede,
quæsumus omnipotens Deus, ut qui, dilecti Filii tui Corde gloriantes, eius
præcipua in nos beneficia recolimus caritatis, de illo donorum fonte cælesti
supereffluentem gratiam mereamur accipere.
Altaarmissaal - 1979
Almachtige God, wij herdenken de wonderen
van Jezus’ liefde jegens ons bij de viering van het Hart van uw beminde Zoon.
Wij bidden U: laat ons uit deze bron van genade uw gaven in overvloed
ontvangen.
Meer letterlijke vertaling
Geef, [zo] bidden wij [U] almachtige God,
dat wij, die roemend op het Hart van Uw geliefde Zoon, de uitmuntende weldaden
van zijn liefde jegens ons herdenken, overvloedige genade-gaven uit die hemelse
bron mogen verwerven.
L i t
u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed is een nieuwe
compositie voor het postconciliaire Romeinse Missaal van 1970; dat geldt ook voor
de prefatie (zie verder).
De verering van het Heilig
Hart van Jezus is de verering van de liefde en barmhartigheid van Jezus voor de
mensen. Een passage uit het Evangelie volgens Johannes (19,34), waar Jezus' zijde door een lans
doorboord werd, waaruit bloed en water stroomden, speelt in deze spiritualiteit
een grote rol. De genoemde passage wordt gelezen in het jaar B: 'Meteen kwam er bloed en water uit'. Deze
doorboring van Jezus' Hart wordt door de kerkvaders symbolisch geïnterpreteerd
als de oorsprong van de Kerk: zoals Eva uit de zijde van Adam gevormd werd,
terwijl hij sliep, zo is de H.Kerk tevoorschijn getreden uit de zijde van
Christus, de nieuwe Adam, bij zijn doodslaap. Het vloeien van water en bloed
betekenen het sacrament van het Doopsel waarin de gelovigen met water worden gedoopt
en de Eucharistie
waarbij het Lichaam en Bloed des Heren wordt genuttigd en gedronken. Dit zijn
de gaven (“donorum”) die als een overvloedige genade (“suppereffluentem
gratiam”) uit de hemelse bron (“fonte cælesti”) stromen en het leven schenken,
niet als een kabbelend beekje maar als een sterke, onstuitbare stroom. Christus zelf is de Bron ten leven, want “het
water dat Ik hem zal geven, zal in hem een waterbron worden, opborrelend ten
eeuwigen leven” (Jo 4,14). “Deze is
het die gekomen is door water en bloed, Jezus Christus, niet met het water
alleen, maar met het water en met het bloed” (1 Jo 5,6).
De
verering van het Hart van Jezus beperkt zich niet tot de doorboring van zijn
Hart. In de evangelielezing van het jaar
A wijst Jezus op de zachtmoedigheid en nederigheid van zijn Hart waar de zielen
rust en verkwikking kunnen vinden (cf Mt
11,29) en in de parabel van Lc 15,3-7 van het C-jaar tekent Jezus zich als de
goede Herder die op zoek naar het verloren schaap, het na het te hebben
gevonden vol vreugde op zijn schouders huiswaarts draagt, verwijzend naar de grotere
vreugde in de hemel over één bekeerde zondaar dan over negenennegentig
rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben.
Het
beeld van de goede Herder wordt ook opgeroepen door de Introitus-antifoon
“Cogitationes cordis eius…” van
het misformulier van dit feest. De liturgie schildert ons het portret van
de Verlosser zonder zijn naam te noemen: zij weet van Wie zij kan zeggen: “de
gedachten van Zijn Hart…” Zijn denken
en streven gaan uit naar de verlossing van het mensdom, dus naar alle mensen.
Hij wil hun zielen opwekken uit de dood, hen voedsel geven als zij honger
hebben (vgl. Ps 32, 11.19).
De plaatsing van dit
hoogfeest op de vrijdag heeft uiteraard
een band met de herdenking van Jezus’ Lijden en Sterven op Goede Vrijdag. In de
liturgische teksten van vóór Vaticanum II komt als centrale gedachte naar voren
de verzoening die Jezus vanwege Gods oneindige barmhartigheid door zijn Lijden
en Dood tot stand heeft gebracht. De postconciliaire liturgische teksten werken
de liefde en barmhartigheid van Jezus aan het kruis verder uit, onder meer met het thema van de Goede Herder
die hart heeft voor zijn schapen, zijn leven geeft, en met het thema van het
Lam Gods dat de zonden van de wereld wegneemt (antifonen Vespers).
Het collectegebed van dit
hoogfeest toont dit onmiddellijk, wanneer wordt gesproken van “de overvloedige
genade uit de hemelse bron rijk aan gaven”. Deze bron is de zijdewonde van de
Christus, die van oudsher het beschouwend en vroom denken van de Vaders heeft
aangetrokken. Het is iets
verbazingwekkends in het christendom dat de meest afschuwelijke daad die is
bedreven – de kruisiging van Jezus, sleutel van het heil – centrum van ons
schouwen is geworden, niet omdat Hij onschuldig was –dat was Hij zeker ook!-,
maar omdat Hij de Zoon van God is.
Om
“de overvloedige genade uit de hemelse bron die rijk is aan gaven” wordt
gebeden in het collectegebed. Geestelijk uitgangspunt voor deze bede is een
hooggestemde vreugde over het Hart van de Heer en over zijn in de geopende
zijdewonde zichtbare liefde. Het collectegebed is ook bepaald door de
herinnering aan die weldaden die bijzonder in het misformulier van dit feest
wordt uitgedrukt. De oratie spreekt over “eius præcipua in nos beneficia
caritatis” – de voornaamste weldaden van zijn liefde, waarmee bedoeld zijn de
Menswording, het Lijden, de Dood en de Verrijzenis van Jezus Christus, Zoon van
God, Zoon van de mensen.
De
herinnering aan de weldaden van Gods Liefde wekt van onze kant liefde, maar ook
een nieuw, onverzadigbaar verlangen nog meer en intenser Gods goedheid te mogen
ondervinden. Hierop dringt de oratie aan die in het Latijn een krachtige
zeggingskracht heeft maar in de Nederlandse vertaling van het Altaarmissaal
enkele sleutelwoorden buiten beschouwing laat.
De
prefatie van het feest vat de kern van het feest daarentegen goed samen:
“Omhoog
geheven aan het kruis heeft Hij in zijn grote liefde zich voor ons gegeven. Uit
zijn doorstoken zijde liet hij bloed en water vloeien, de levensstroom der
sacramenten. Als Verlosser trekt Hij alle mensen tot zijn geopend Hart: zij
komen vol vreugde putten uit de bron die redding biedt”.
B i j b e l s e c o n t e x t p r e f a t i e
Is 12,3
Haurietis
aquas in gaudio de fontibus Salvatoris
Gij
zult vol vreugde water putten uit de bronnen der redding
Io 3,14
Et, sicut Moyses exaltavit
serpentem in deserto, ita exaltari oportet Filium hominis, ut omnis qui credit
in ipsum non pereat, sed habeat vitam æternam.
Zoals Mozes eens de slang omhoog hief in de woestijn, zo moet de
Mensenzoon omhoog worden geheven.
Io
12,32-33
Et ego, si exaltatus fuero a
terra, omnia traham ad meipsum. Hoc
autem dicebat significans qua morte esset moriturus.
En wanneer Ik van de aarde
zal zijn omhoog geheven, zal Ik
allen tot Mij trekken. Hiermee duidde
Hij aan, welke dood Hij zou sterven.
Io 19,34
Sed unus militum lancea latus eius
aperuit et continuo exivit sanguis et aqua.
Maar een van de soldaten
doorstak zijn zijde en terstond kwam
er bloed en water uit.
Gal 2,20
In fide vivo Filii Dei, qui dilexit me et tradidit semetipsum pro me.
Ik leef in het geloof in
de Zoon van God, die mij heft liefgehad en die zichzelf voor mij heeft overgeleverd.
Eph 5,1-2
Estote ergo imitatores Dei, sicut filii carissimi et ambulate in
dilectione, sicut et Christus dilexit nos et tradidit semetipsum pro nobis
oblationem Deo in odorem suavitatem.
Weest navolgers van God,
zoals geliefde kinderen past. Leidt een leven van liefde naar het voorbeeld van
Christus, die ons heeft bemind en zich
voor ons heeft overgeleverd als offergave en slachtoffer, God tot een
lieflijke geur.
Phil 2,8
-9
Humiliavit semetipsum factus obediens usque ad mortem, mortem autem crucis.
Propter quod et Deus exaltavit illum
et donavit illi nomen, quod est super omne nomen.
Hij heeft zich vernederd
door gehoorzaam te worden tot de dood, tot de dood op het kruis. Daarom heeft
God Hem verhoogd en Hem de Naam
gegeven, die is boven alle naam.
G e t u i g e n i s s e n v a
n d e
V a d e r s
Augustinus, Tractatus in Ioannem 120, 2 (PL 35,1953) op Jo 19,34:
“Er
kwamen soldaten en zij sloegen zowel bij de ene als bij de andere die met Hem
gekruisigd waren, de benen stuk. Toen zij echter bij Jezus kwamen en zagen dat
Hij reeds dood was, sloegen zij Hem de benen niet stuk, maar een van de
soldaten opende zijn zijde met een lans; terstond kwamen er bloed en water
uit”.
“De evangelist heeft hier een
wakker woord gebruikt, door niet te zeggen: hij doorstak, of hij verwondde, of
zo iets, maar: hij opende. Daar ging
als het ware de Levensdeur open, waar de sacramenten
van de Kerk uitvloeiden, zonder welke men niet ingaat tot het leven, dat
het ware leven is. Dit bloed is
gestort tot vergiffenis der zonden, dit water matigt de beker van het heil, het
verschaft enerzijds een bad, anderzijds een drank. Een voorteken hiervan is,
dat Noë aan de zijkant van de ark een
deur moest maken (Gen 6,16), waardoor
alle dieren naar binnen moesten gaan, die in de zondvloed niet zouden omkomen
en die het kerkvolk verzinnebeelden.
Om deze reden is de eerste vrouw gemaakt uit de zijde van haar slapende man (Gen
2,22) en genoemd “het leven”, “de moeder van de levenden” (Gen 3,20). Want God heeft gewezen naar een heel groot goed, nog
voor er het kwaad was van de zonde. Deze tweede Adam is met neergebogen hoofd
aan het kruishout ingeslapen, opdat van wat hem aan zijn zijde zou ontvloeien, hem een vrouw gevormd zou worden. Welk een
dood is dit, waardoor de doden tot nieuw leven komen! Wat is er reiner dan dit bloed? Wat is er heilzamer dan deze
wond!”
Paulinus Nolanus, Epistola 42, 4 (CSEL 29,362)
“Christus, die Rots […],
uit wiens zijde, door een lans
doorboord, water en bloed vloeiden, om voor ons
tegelijkertijd reddingbrengende bronnen
te doen vloeien, het water der genade en het bloed van het sacrament, waardoor
Dezelfde én Bron van ons heil én
kostbare prijs is”.
C o n c i l i e t e k s t e n
Dogmatische Constitutie over
de Kerk, Lumen gentium, nr. 3
De Kerk, die het rijk van
Christus reeds nu op mysterievolle wijze tegenwoordig stelt, groet in deze
wereld door de kracht van God op zichtbare wijze. Haar oorsprong en groei
worden aangeduid door het teken van het
bloed en het water die vloeien uit de geopende zijde van de gekruisigde
Jezus (vgl. Jo 19,34) en worden
voorspeld door de woorden van de Heer betreffende zijn dood op het kruis: “en
wanneer Ik van de aarde zal zijn omhoog
geheven, zal Ik allen tot Mij trekken” (Jo
12,32). Telkens wanneer wij het kruisoffer, waardoor “ons paaslam, Christus, is
geslacht” (1 Kor 5,7) op het altaar
vieren, wordt het werk van onze verlossing voltrokken. Terzelfder tijd wordt
door het sacrament van het Eucharistisch Brood de een-wording van de gelovigen
die in Christus één lichaam vormen (vgl. 1
Kor 10,17), uitgebeeld en bewerkt. Alle mensen zonder uitzondering worden
tot deze eenheid met Christus geroepen: Hij is het licht van de wereld; van Hem zijn
wij uitgegaan, door Hem leven wij, naar Hem zijn wij op weg.
Constitutie over de
heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium,
nr. 5:
Want toen Christus
sluimerde op het kruis, is uit zijn zijde
het bewonderenswaardige sacrament dat
de gehele Kerk is, voortgekomen.
(Vgl. H. Augustinus, Enarr. in Ps. CXXXVIII, 2: Corpus Christianorum, XL, Turnhout 1956,
p. 1991 en het gebed na de tweede lezing van paaszaterdag, in het Romeins
Missaal, vóór het herstel van de Goede Week)
V o c a b u l a r i u m
Collectegebed:
Concede quæsumus omnipotens dilectus filius cor glorior præcipuus
beneficium recolo caritas donum fons cælestis supereffluens gratia mereor
accipio
Prefatie:
Mirus caritas exalto crux trado transfigo latus sanguis fundo aqua mano
ecclesia sacramentum cor aperio Salvator attraho iugiter haurio fons salus
gaudium
Jesus zei in een verschijning aan de H.
Margareta - Maria Alacoque (1647-1690), Franse religieuze en mystica, terwijl
Hij zijn Hart vertoonde: “Zie het Hart, dat de mensen zo bemind heeft… en van
de meesten slechts ondankbaarheid ontvangt”. Hij verlangde uitdrukkelijk, dat
de Hem getrouwen eerherstel zouden doen.
Aan die dringende
uitnodiging willen wij stellig beantwoorden. Het mag niet zijn, dat Jesus, die
zo voor alle mensen bezorgd is (Introitus)
en hen gelukkig wil maken, zelfs door zijn vrienden verlaten wordt (Offertoriumgezang). Wij zullen Jesus’
mateloze liefde (1e lezing B-jaar: Hosea 11,1.3-4,8c-9) erkennen, met de
apostel Paulus de knieën buigen voor de ondoorgrondelijke rijkdom van Christus
(2e lezing B-jaar: Eph 3,8-12.141-19), de uitmuntende weldaden
van zijn liefde herdenken en de genade putten uit deze hemelse Bron (Collectegebed). Ook willen wij in al
onze nood opblikken naar de Gekruisigde (Evangelie),
de smaad trachten te herstellen, die Hem is en wordt aangedaan, onze rust en onze
verkwikking zoeken in zijn goddelijk Hart (Alleluiagezangen)
en ons zondaars de weg laten wijzen
(Graduale). De Postcommunio vat het nog eens bondig
samen in de smeekbede tot de Vader dat het sacrament van de liefde in ons zo’n
grote liefde mag opwekken, dat wij altijd tot zijn Zoon worden getrokken en Hem
in onze naasten beminnen.
Met dank aan A.Ward sm
& C.Johnson osb, Fontes Liturgici. The sources of the Roman Missal II (1975), Rome 1987,
p. 695.
F. Zuhlsdorf, WDTPRS & J. Passcher.