donderdag 11 juni 2015

Collectegebed Hoogfeest Heilig Hart van Jezus - Derde vrijdag na Pinksteren


Collectegebed Hoogfeest Heilig Hart van Jezus
Derde vrijdag na Pinksteren

Romeins Missaal – 1970
Concede, quæsumus omnipotens Deus, ut qui, dilecti Filii tui Corde gloriantes, eius præcipua in nos beneficia recolimus caritatis, de illo donorum fonte cælesti supereffluentem gratiam mereamur accipere.

Altaarmissaal - 1979
Almachtige God, wij herdenken de wonderen van Jezus’ liefde jegens ons bij de viering van het Hart van uw beminde Zoon. Wij bidden U: laat ons uit deze bron van genade uw gaven in overvloed ontvangen.

Meer letterlijke vertaling
Geef, [zo] bidden wij [U] almachtige God, dat wij, die roemend op het Hart van Uw geliefde Zoon, de uitmuntende weldaden van zijn liefde jegens ons herdenken, overvloedige genade-gaven uit die hemelse bron mogen verwerven.

L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed is een nieuwe compositie voor het postconciliaire Romeinse Missaal van 1970; dat geldt ook voor de prefatie (zie verder).

De verering van het Heilig Hart van Jezus is de verering van de liefde en barmhartigheid van Jezus voor de mensen. Een passage uit het Evangelie volgens Johannes  (19,34), waar Jezus' zijde door een lans doorboord werd, waaruit bloed en water stroomden, speelt in deze spiritualiteit een grote rol. De genoemde passage wordt gelezen in het jaar B:  'Meteen kwam er bloed en water uit'. Deze doorboring van Jezus' Hart wordt door de kerkvaders symbolisch geïnterpreteerd als de oorsprong van de Kerk: zoals Eva uit de zijde van Adam gevormd werd, terwijl hij sliep, zo is de H.Kerk tevoorschijn getreden uit de zijde van Christus, de nieuwe Adam, bij zijn doodslaap. Het vloeien van water en bloed betekenen het sacrament van het Doopsel waarin de gelovigen met water worden gedoopt en de Eucharistie waarbij het Lichaam en Bloed des Heren wordt genuttigd en gedronken. Dit zijn de gaven (“donorum”) die als een overvloedige genade (“suppereffluentem gratiam”) uit de hemelse bron (“fonte cælesti”) stromen en het leven schenken, niet als een kabbelend beekje maar als een sterke, onstuitbare  stroom.  Christus zelf is de Bron ten leven, want “het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een waterbron worden, opborrelend ten eeuwigen leven” (Jo 4,14). “Deze is het die gekomen is door water en bloed, Jezus Christus, niet met het water alleen, maar met het water en met het bloed” (1 Jo 5,6).

De verering van het Hart van Jezus beperkt zich niet tot de doorboring van zijn Hart. In  de evangelielezing van het jaar A wijst Jezus op de zachtmoedigheid en nederigheid van zijn Hart waar de zielen rust en verkwikking  kunnen vinden (cf Mt 11,29) en in de parabel van Lc 15,3-7 van het C-jaar tekent Jezus zich als de goede Herder die op zoek naar het verloren schaap, het na het te hebben gevonden vol vreugde op zijn schouders huiswaarts draagt, verwijzend naar de grotere vreugde in de hemel over één bekeerde zondaar dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben.
Het beeld van de goede Herder wordt ook opgeroepen door de Introitus-antifoon  “Cogitationes  cordis eius…” van het misformulier van dit feest.  De liturgie schildert ons het portret van de Verlosser zonder zijn naam te noemen: zij weet van Wie zij kan zeggen: “de gedachten van Zijn Hart…” Zijn denken en streven gaan uit naar de verlossing van het mensdom, dus naar alle mensen. Hij wil hun zielen opwekken uit de dood, hen voedsel geven als zij honger hebben (vgl. Ps 32, 11.19).
De plaatsing van dit hoogfeest op de vrijdag  heeft uiteraard een band met de herdenking van Jezus’ Lijden en Sterven op Goede Vrijdag. In de liturgische teksten van vóór Vaticanum II komt als centrale gedachte naar voren de verzoening die Jezus vanwege Gods oneindige barmhartigheid door zijn Lijden en Dood tot stand heeft gebracht. De postconciliaire liturgische teksten werken de liefde en barmhartigheid van Jezus aan het kruis verder uit,   onder meer met het thema van de Goede Herder die hart heeft voor zijn schapen, zijn leven geeft, en met het thema van het Lam Gods dat de zonden van de wereld wegneemt (antifonen Vespers).

Het collectegebed van dit hoogfeest toont dit onmiddellijk, wanneer wordt gesproken van “de overvloedige genade uit de hemelse bron rijk aan gaven”. Deze bron is de zijdewonde van de Christus, die van oudsher het beschouwend en vroom denken van de Vaders heeft aangetrokken.  Het is iets verbazingwekkends in het christendom dat de meest afschuwelijke daad die is bedreven – de kruisiging van Jezus, sleutel van het heil – centrum van ons schouwen is geworden, niet omdat Hij onschuldig was –dat was Hij zeker ook!-, maar omdat Hij de Zoon van God is.

Om “de overvloedige genade uit de hemelse bron die rijk is aan gaven” wordt gebeden in het collectegebed. Geestelijk uitgangspunt voor deze bede is een hooggestemde vreugde over het Hart van de Heer en over zijn in de geopende zijdewonde zichtbare liefde. Het collectegebed is ook bepaald door de herinnering aan die weldaden die bijzonder in het misformulier van dit feest wordt uitgedrukt. De oratie spreekt over “eius præcipua in nos beneficia caritatis” – de voornaamste weldaden van zijn liefde, waarmee bedoeld zijn de Menswording, het Lijden, de Dood en de Verrijzenis van Jezus Christus, Zoon van God, Zoon van de mensen.
De herinnering aan de weldaden van Gods Liefde wekt van onze kant liefde, maar ook een nieuw, onverzadigbaar verlangen nog meer en intenser Gods goedheid te mogen ondervinden. Hierop dringt de oratie aan die in het Latijn een krachtige zeggingskracht heeft maar in de Nederlandse vertaling van het Altaarmissaal enkele sleutelwoorden buiten beschouwing laat.
De prefatie van het feest vat de kern van het feest daarentegen goed samen:
“Omhoog geheven aan het kruis heeft Hij in zijn grote liefde zich voor ons gegeven. Uit zijn doorstoken zijde liet hij bloed en water vloeien, de levensstroom der sacramenten. Als Verlosser trekt Hij alle mensen tot zijn geopend Hart: zij komen vol vreugde putten uit de bron die redding biedt”.
B i j b e l s e   c o n t e x t   p r e f a t i e
Is 12,3
Haurietis aquas in gaudio de fontibus Salvatoris
Gij zult vol vreugde water putten uit de bronnen der redding
Io 3,14
Et, sicut Moyses exaltavit serpentem in deserto, ita exaltari oportet Filium hominis, ut omnis qui credit in ipsum non pereat, sed habeat vitam æternam.
Zoals Mozes eens de slang omhoog hief in de woestijn, zo moet de Mensenzoon omhoog worden geheven.
Io 12,32-33
Et ego, si exaltatus fuero a terra, omnia traham ad meipsum. Hoc autem dicebat significans qua morte esset moriturus.
En wanneer Ik van de aarde zal zijn omhoog geheven, zal Ik allen tot Mij trekken. Hiermee duidde Hij aan, welke dood Hij zou sterven.
Io 19,34
Sed unus militum lancea latus eius aperuit et continuo exivit sanguis et aqua.
Maar een van de soldaten doorstak zijn zijde en terstond kwam er bloed en water uit.
Gal 2,20
In fide vivo Filii Dei, qui dilexit me et tradidit semetipsum pro me.
Ik leef in het geloof in de Zoon van God, die mij heft liefgehad en die zichzelf voor mij heeft overgeleverd.
Eph 5,1-2
Estote ergo imitatores Dei, sicut filii carissimi et ambulate in dilectione, sicut et Christus dilexit nos et tradidit semetipsum pro nobis oblationem Deo in odorem suavitatem.
Weest navolgers van God, zoals geliefde kinderen past. Leidt een leven van liefde naar het voorbeeld van Christus, die ons heeft bemind en zich voor ons heeft overgeleverd als offergave en slachtoffer, God tot een lieflijke geur.
Phil 2,8 -9
Humiliavit semetipsum factus obediens usque ad mortem, mortem autem crucis. Propter quod et Deus exaltavit illum et donavit illi nomen, quod est super omne nomen.
Hij heeft zich vernederd door gehoorzaam te worden tot de dood, tot de dood op het kruis. Daarom heeft God Hem verhoogd en Hem de Naam gegeven, die is boven alle naam.

G e t u i g e n i s s e n   v a n   d e   V a d e r s
Augustinus, Tractatus in Ioannem 120, 2 (PL 35,1953) op Jo 19,34:

“Er kwamen soldaten en zij sloegen zowel bij de ene als bij de andere die met Hem gekruisigd waren, de benen stuk. Toen zij echter bij Jezus kwamen en zagen dat Hij reeds dood was, sloegen zij Hem de benen niet stuk, maar een van de soldaten opende zijn zijde met een lans; terstond kwamen er bloed en water uit”.
“De evangelist heeft hier een wakker woord gebruikt, door niet te zeggen: hij doorstak, of hij verwondde, of zo iets, maar: hij opende. Daar ging als het ware de Levensdeur open, waar de sacramenten van de Kerk uitvloeiden, zonder welke men niet ingaat tot het leven, dat het ware leven is. Dit bloed is gestort tot vergiffenis der zonden, dit water matigt de beker van het heil, het verschaft enerzijds een bad, anderzijds een drank. Een voorteken hiervan is, dat Noë aan de zijkant van de ark een deur moest maken (Gen 6,16), waardoor alle dieren naar binnen moesten gaan, die in de zondvloed niet zouden omkomen en die het kerkvolk verzinnebeelden. Om deze reden is de eerste vrouw gemaakt uit de zijde van haar slapende man (Gen 2,22) en genoemd “het leven”, “de moeder van de levenden” (Gen 3,20). Want God heeft gewezen naar een heel groot goed, nog voor er het kwaad was van de zonde. Deze tweede Adam is met neergebogen hoofd aan het kruishout ingeslapen, opdat van wat hem aan zijn zijde zou ontvloeien, hem een vrouw gevormd zou worden. Welk een dood is dit, waardoor de doden tot nieuw leven komen! Wat is er reiner dan dit bloed? Wat is er heilzamer dan deze wond!”

Paulinus Nolanus, Epistola 42, 4 (CSEL 29,362)

“Christus, die Rots […], uit wiens zijde, door een lans doorboord, water en bloed vloeiden, om voor ons tegelijkertijd reddingbrengende bronnen te doen vloeien, het water der genade en het bloed van het sacrament, waardoor Dezelfde én Bron van ons heil én kostbare prijs is”.

C o n c i l i e t e k s t e n
Dogmatische Constitutie over de Kerk, Lumen gentium, nr. 3

De Kerk, die het rijk van Christus reeds nu op mysterievolle wijze tegenwoordig stelt, groet in deze wereld door de kracht van God op zichtbare wijze. Haar oorsprong en groei worden aangeduid door het teken van het bloed en het water die vloeien uit de geopende zijde van de gekruisigde Jezus (vgl. Jo 19,34) en worden voorspeld door de woorden van de Heer betreffende zijn dood op het kruis: “en wanneer Ik van de aarde zal zijn omhoog geheven, zal Ik allen tot Mij trekken” (Jo 12,32). Telkens wanneer wij het kruisoffer, waardoor “ons paaslam, Christus, is geslacht” (1 Kor 5,7) op het altaar vieren, wordt het werk van onze verlossing voltrokken. Terzelfder tijd wordt door het sacrament van het Eucharistisch Brood de een-wording van de gelovigen die in Christus één lichaam vormen (vgl. 1 Kor 10,17), uitgebeeld en bewerkt. Alle mensen zonder uitzondering worden tot deze eenheid met Christus geroepen: Hij is het licht van de wereld;  van Hem zijn  wij uitgegaan, door Hem leven wij, naar Hem zijn wij op weg.

Constitutie over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium, nr. 5:

Want toen Christus sluimerde op het kruis, is uit zijn zijde het bewonderenswaardige sacrament dat de gehele Kerk is, voortgekomen.

(Vgl. H. Augustinus, Enarr. in Ps. CXXXVIII, 2: Corpus Christianorum, XL, Turnhout 1956, p. 1991 en het gebed na de tweede lezing van paaszaterdag, in het Romeins Missaal, vóór het herstel van de Goede Week)

V o c a b u l a r i u m
Collectegebed:
Concede quæsumus omnipotens dilectus filius cor glorior præcipuus beneficium recolo caritas donum fons cælestis supereffluens gratia mereor accipio
Prefatie:
Mirus caritas exalto crux trado transfigo latus sanguis fundo aqua mano ecclesia sacramentum cor aperio Salvator attraho iugiter haurio fons salus gaudium
Jesus zei in een verschijning aan de H. Margareta - Maria Alacoque (1647-1690), Franse religieuze en mystica, terwijl Hij zijn Hart vertoonde: “Zie het Hart, dat de mensen zo bemind heeft… en van de meesten slechts ondankbaarheid ontvangt”. Hij verlangde uitdrukkelijk, dat de Hem getrouwen eerherstel zouden doen.

Aan die dringende uitnodiging willen wij stellig beantwoorden. Het mag niet zijn, dat Jesus, die zo voor alle mensen bezorgd is (Introitus) en hen gelukkig wil maken, zelfs door zijn vrienden verlaten wordt (Offertoriumgezang). Wij zullen Jesus’ mateloze liefde (1e lezing B-jaar: Hosea 11,1.3-4,8c-9) erkennen, met de apostel Paulus de knieën buigen voor de ondoorgrondelijke rijkdom van Christus (2e lezing B-jaar: Eph 3,8-12.141-19), de uitmuntende weldaden van zijn liefde herdenken en de genade putten uit deze hemelse Bron (Collectegebed). Ook willen wij in al onze nood opblikken naar de Gekruisigde (Evangelie), de smaad trachten te herstellen, die Hem is en wordt aangedaan, onze rust en onze verkwikking zoeken in zijn goddelijk Hart (Alleluiagezangen) en ons zondaars de weg laten wijzen  (Graduale). De Postcommunio vat het nog eens bondig samen in de smeekbede tot de Vader dat het sacrament van de liefde in ons zo’n grote liefde mag opwekken, dat wij altijd tot zijn Zoon worden getrokken en Hem in onze naasten beminnen.

Met dank aan A.Ward sm & C.Johnson osb, Fontes Liturgici. The sources of the Roman Missal II (1975), Rome 1987, p. 695.

F. Zuhlsdorf, WDTPRS & J. Passcher.