maandag 8 juni 2015

John Henry Newman [1801-1890] De eigenschappen van God (2) Gods oneindige kennis

John Henry Newman [1801-1890]
De eigenschappen van God (2)

Gods oneindige kennis

Omnia nuda et aperta (Hebr 4,15). Geen schepsel is onzichtbaar voor Hem , maar alles ligt open en bloot voor zijn ogen. Mijn God, ik aanbid U, omdat Gij alles ziet. Uw kennis is van geheel andere en hogere aard dan alle kennis die de schepselen kunnen hebben. Wij kennen door middel van de zintuigen en van het denken; er zijn weinig dingen die wij op een andere manier kennen; maar hoezeer verschilt deze kennis in omvang en vooral in wezen en in kenmerken van de Uwe. De engelen kennen veel, maar hun kennis is bij de Uwe vergeleken louter onwetendheid. De menselijke ziel, die Gij in Uw persoon opnam bij Uw menswording, was van het begin af gevuld met alle kennis die mogelijk is voor de menselijke natuur: maar zelfs dat was niet meer dan een druppel in vergelijking met die afgrond van scherp-heldere kennis, die U als God eigen is.

Mijn God, kon het wel anders zijn? Van het begin en van eeuwigheid af  was U immers bij Uzelf, en Uw gelukzaligheid bestond in het kennen en beschouwen van Uzelf, de Vader in de Zoon en de Geest, de Zoon en de Geest in elkaar en in de Vader, een oneindig begrip van het oneindige. Door de volmaakte kennis van Uw oneindige natuur kent U wat groter en meer is dan al het andere ooit zou kunnen zijn. De gehele inhoud van het heelal is alles tezamen tenslotte eindig. Eindig, al is het ook onbegrensd; eindig, al is het ook zo veelvormig; eindig, ook al is het ook zo wonderbaarlijk kunstig, schoon en prachtig. Maar Gij zijt de oneindige God; en Uzelf kennend, kent Gij nog veel meer de hele kosmos met al wat er in is, hoe ontzaglijk groot, hoe ingewikkeld, hoe verscheiden deze ook moge zijn.

Mijn grote God, Gij kent alles wat er in het heelal is, omdat Gij zelf het gemaakt hebt. Het is alles het eigen werk van Uw handen.  Gij zijt alwetend, omdat Gij al-scheppend zijt. Gij kent van alles het kleinste onderdeel even volkomen als Gij het geheel kent. Gij kent geest even volkomen als stof. Gij kent de gedachten en bedoelingen van iedere ziel zo volkomen alsof er geen andere ziel in Uw hele schepping bestond. Gij kent mij door en door; geheel mijn tegenwoordig leven, mijn verleden en mijn toekomst liggen als een geheel voor U uitgestald. Gij ziet al die zwakke en onmerkbare bewegingen van mijn denken, die mijzelf geheel ontsnappen. Iedere handeling, iedere gedachte en ieder werk ziet Gij van het allereerste begin af, en volgt Gij tot zijn volle groei en zijn verste uitlopers. Gij weet hoe het met mij staan zal op het einde. Gij hebt reeds voor U het uur waarop Ik tot U zal komen om geoordeeld te worden. Ontzagwekkend uitzicht! Als ik mij bevinden zal in de tegenwoordigheid van mijn Rechter. – En toch, o Heer, toch zou ik niet willen dat Gij mij niet zou kennen. Mijn grootste steun is te weten dat Gij mijn hart leest. O, geef mij nog meer van de openhartige oprechtheid, waarnaar ik steeds verlangd heb. Zorg, dat ik nooit bang ben voor Uw oog; behoud mij voor het bewustzijn, dat ik niet eerlijk tracht U te behagen. Leer mij U méér te beminnen, dan zal ik in vrede zijn zonder ook maar enige vrees voor U.


Vertaling van prof. dr. Aurelius Pompen o.f.m.