John Henry Newman [1801-1890]
De eigenschappen van God (2)
Gods oneindige kennis
Omnia nuda et aperta (Hebr
4,15). Geen schepsel is onzichtbaar voor Hem , maar alles ligt open en bloot
voor zijn ogen. Mijn God, ik aanbid U, omdat Gij alles ziet. Uw kennis is van
geheel andere en hogere aard dan alle kennis die de schepselen kunnen hebben.
Wij kennen door middel van de zintuigen en van het denken; er zijn weinig
dingen die wij op een andere manier kennen; maar hoezeer verschilt deze kennis
in omvang en vooral in wezen en in kenmerken van de Uwe. De engelen kennen
veel, maar hun kennis is bij de Uwe vergeleken louter onwetendheid. De
menselijke ziel, die Gij in Uw persoon opnam bij Uw menswording, was van het
begin af gevuld met alle kennis die mogelijk is voor de menselijke natuur: maar
zelfs dat was niet meer dan een druppel in vergelijking met die afgrond van
scherp-heldere kennis, die U als God eigen is.
Mijn
God, kon het wel anders zijn? Van het begin en van eeuwigheid af was U immers bij Uzelf, en Uw gelukzaligheid
bestond in het kennen en beschouwen van Uzelf, de Vader in de Zoon en de Geest,
de Zoon en de Geest in elkaar en in de Vader, een oneindig begrip van het
oneindige. Door de volmaakte kennis van Uw oneindige natuur kent U wat groter
en meer is dan al het andere ooit zou kunnen zijn. De gehele inhoud van het
heelal is alles tezamen tenslotte eindig. Eindig, al is het ook onbegrensd;
eindig, al is het ook zo veelvormig; eindig, ook al is het ook zo
wonderbaarlijk kunstig, schoon en prachtig. Maar Gij zijt de oneindige God; en
Uzelf kennend, kent Gij nog veel meer de hele kosmos met al wat er in is, hoe
ontzaglijk groot, hoe ingewikkeld, hoe verscheiden deze ook moge zijn.
Mijn
grote God, Gij kent alles wat er in het heelal is, omdat Gij zelf het gemaakt
hebt. Het is alles het eigen werk van Uw handen. Gij zijt alwetend, omdat Gij al-scheppend
zijt. Gij kent van alles het kleinste onderdeel even volkomen als Gij het
geheel kent. Gij kent geest even volkomen als stof. Gij kent de gedachten en
bedoelingen van iedere ziel zo volkomen alsof er geen andere ziel in Uw hele
schepping bestond. Gij kent mij door en door; geheel mijn tegenwoordig leven,
mijn verleden en mijn toekomst liggen als een geheel voor U uitgestald. Gij
ziet al die zwakke en onmerkbare bewegingen van mijn denken, die mijzelf geheel
ontsnappen. Iedere handeling, iedere gedachte en ieder werk ziet Gij van het
allereerste begin af, en volgt Gij tot zijn volle groei en zijn verste uitlopers.
Gij weet hoe het met mij staan zal op het einde. Gij hebt reeds voor U het uur
waarop Ik tot U zal komen om geoordeeld te worden. Ontzagwekkend uitzicht! Als
ik mij bevinden zal in de tegenwoordigheid van mijn Rechter. – En toch, o Heer,
toch zou ik niet willen dat Gij mij niet zou kennen. Mijn grootste steun is te
weten dat Gij mijn hart leest. O, geef mij nog meer van de openhartige
oprechtheid, waarnaar ik steeds verlangd heb. Zorg, dat ik nooit bang ben voor
Uw oog; behoud mij voor het bewustzijn, dat ik niet eerlijk tracht U te
behagen. Leer mij U méér te beminnen, dan zal ik in vrede zijn zonder ook maar
enige vrees voor U.
Vertaling
van prof. dr. Aurelius Pompen o.f.m.