Alles in ons moet vasten
Wij moeten tijdens deze quadragesima God met meer ijver zoeken, want quadragesima is niet slechts een deel van ons leven, maar het is ook een tijd van grote genadegaven. Indien onze geestelijke toeleg tijdens de andere dagen enigszins verslapt mocht zijn, moeten wij gedurende deze tijd weer met nieuwe bezieling worden vervuld.
Had de mond alleen gezondigd, dan moest deze alleen vasten en dat was voldoende geweest. Maar als de andere ledenmaten eveneens gezondigd hebben, waarom dan zouden ook zij niet vasten?
Dan vaste het oog, dat de ziel heeft geschonden; eveneens het oor, de tong, de hand, ja zelfs de ziel moge vasten. Het oog moet zich onthouden van alle nieuwsgierige en prikkelende dingen, opdat het in vernedering en uit boete in toom wordt gehouden, waar het eertijds schuldig vrij ronddwaalde. Het oor, gemakkelijk belust op praatjes, nieuwtjes, op al wat nutteloos is en niet tot zaligheid strekt, onthoude zich! De tong onthoude zich van kwaadsprekerij en ontevredenheid, van alle onnutte, ijdele en lichtzinnige woorden; soms zelfs moet de tong zich onthouden omwille van de ernst van het stilzwijgen en zeker van quasi noodzakelijke woorden. De hand zal afzien van onnodige tekens en van alle werk dat niet werd opgelegd.
Maar boven alles moet de ziel zich onthouden van ondeugd en eigen wil want zonder dit vasten verwerpt de Heer al het overige, zoals geschreven staat: “Op uw vastendagen toont zich uw eigen wil” (Jes 58,3).
(In quadrag. III: PL 183 c. 176)