From the commentary on the first letter of Peter by Saint Bede the Venerable, priest
A chosen race, a royal priesthood
You are a chosen race, a royal priesthood. This praise was given long ago by Moses to the ancient people of God, and now the apostle Peter rightly gives it to the Gentiles, since they have come to believe in Christ who, as the cornerstone, has brought the nations together in the salvation that belonged to Israel.
Peter calls them a chosen race because of their faith, to distinguish them from those who by refusing to accept the living stone have themselves been rejected. They are a royal priesthood because they are united to the body of Christ, the supreme king and true priest. As sovereign he grants them his kingdom, and as high priest he washes away their sins by the offering of his blood. Peter says they are a royal priesthood; they must always remember to hope for an everlasting kingdom and to offer to God the sacrifice of a blameless life.
They are also called a consecrated nation, a people claimed by God as his own, in accordance with the apostle Paul’s explanation of the prophet’s teaching: My righteous man lives by faith; but if he draws back, I will take no pleasure in him. But we, he says, are not the sort of people who draw back and are lost; we are those who remain faithful until we are saved. In the Acts of the Apostles we read: The Holy Spirit has made you overseers, to care for the Church of God which he bought with his own blood. Thus, through the blood of our Redeemer, we have become a people claimed by God as his own, as in ancient times the people of Israel were ransomed from Egypt by the blood of a lamb.
In the next verse, Peter also makes a veiled allusion to the ancient story, and explains that this story is to be spiritually fulfilled by the new people of God, so that, he says, they may declare his wonderful deeds. Those who were freed by Moses from slavery in Egypt sang a song of triumph to the Lord after they had crossed the Red Sea and Pharaoh’s army had been overwhelmed; in the same way, now that our sins have been washed away in baptism, we too should express fitting gratitude for the gifts of heaven. The Egyptians who oppressed the people of God, and who can also stand for darkness or trials, are an apt symbol of the sins that once oppressed us but have now been destroyed in baptism.
The deliverance of the children of Israel and their journey to the long-promised land correspond with the mystery of our redemption: we are making our way toward the light of our heavenly home with the grace of Christ leading us and showing us the way. The light of his grace was also symbolised by the cloud and the pillar of fire, which protected the Israelites from darkness throughout their journey, and brought them by a wonderful path to their promised homeland.
zondag 30 april 2017
Liturgia Horarum Over de menselijke activiteiten in de wereld.
Uit de pastorale constitutie over de kerk in de wereld van deze tijd van het Tweede Vaticaans Concilie
Over de menselijke activiteiten in de wereld.
Door eigen werkzaamheid en natuurlijke talenten heeft de mens steeds getracht zijn leven verder te ontwikkelen. Tegenwoordig echter heeft hij, vooral door de wetenschap en de techniek, zijn heerschappij over de gehele natuur uitgebreid en steeds gaat hij daarin verder. Vooral door de toenemende hulp van velerlei communicatiemogelijkheden tussen de volkeren, ziet de mensheid zich steeds meer als een wereldomvattende gemeenschap waaraan zij gestalte moet geven. Zo geschiedt het dat de mens zich vele goederen, die hij vroeger voornamelijk van bovenaardse krachten verwachtte, thans door eigen inspanning kan bezorgen.
In verband met deze grootse onderneming, die reeds de gehele mensheid omvat, rijzen er onder de mensen veel vragen. Wat is toch de zin en de waarde van deze bedrijvigheid? Hoe is dit alles te gebruiken? Wat bereiken personen of gemeenschappen met deze inspanningen?
De kerk, die het haar toevertrouwde woord van God bewaart waaraan zij haar godsdienstige en morele beginselen ontleent, heeft niet op iedere vraag een pasklaar antwoord. Maar zij laat het licht van de openbaring schijnen over de ervaring van allen, om de weg te verlichten die de mensheid sinds kort is ingegaan.
De individuele en gezamenlijke activiteiten van de mensen zijn een grootse onderneming waarin de mensen in de loop der eeuwen hun levensvoorwaarden trachten te verbeteren. Het is voor de gelovigen een vaste overtuiging dat deze activiteiten, in zichzelf beschouwd, aan de bedoeling van God beantwoorden.
Want de mens is naar het beeld van God geschapen en heeft de opdracht gekregen de aarde met alles wat zij in zich bevat, aan zich te onderwerpen en de wereld in rechtvaardigheid en heiligheid te besturen. Door God als Schepper van alles te erkennen, moet hij zichzelf en de totaliteit van de dingen naar Hem terugvoeren. Zo zal na de onderwerping van alles aan de mens, de naam van God over de gehele wereld verheerlijkt worden.
Dit geldt ook voor de gewone dagelijkse werkzaamheden. Want de mannen en vrouwen die in hun zorg voor het levensonderhoud van zichzelf en hun gezin een zodanige activiteit aan de dag leggen, dat zij de maatschappij een reële dienst bewijzen, mogen terecht hun werkzaamheid beschouwen als een voortzetting van het werk van de Schepper en als een bijdrage tot het welzijn van hun medemensen. Door hun persoonlijke inzet werken zij mee aan de vervulling van het goddelijke plan in de geschiedenis.
De christenen mogen dus beslist niet denken, dat de werken van het menselijk verstand en de menselijke daadkracht tegenover de macht van God staan, noch dat het redelijke schepsel een rivaal van de Schepper is. Zij moeten er integendeel van overtuigd zijn, dat de triomfen van de mensheid een teken zijn van de grootheid van God en het resultaat van zijn onuitsprekelijk raadsbesluit.
Naarmate echter de macht van de mens toeneemt, des te meer breidt zich de individuele en collectieve verantwoordelijkheid uit.
Hieruit blijkt dus dat de christelijke boodschap de mensen niet afhoudt van de opbouw van de wereld en evenmin een reden is om de belangen van hun medemensen te verwaarlozen. Integendeel, deze boodschap verplicht hen nog dringender hieraan te werken.
Over de menselijke activiteiten in de wereld.
Door eigen werkzaamheid en natuurlijke talenten heeft de mens steeds getracht zijn leven verder te ontwikkelen. Tegenwoordig echter heeft hij, vooral door de wetenschap en de techniek, zijn heerschappij over de gehele natuur uitgebreid en steeds gaat hij daarin verder. Vooral door de toenemende hulp van velerlei communicatiemogelijkheden tussen de volkeren, ziet de mensheid zich steeds meer als een wereldomvattende gemeenschap waaraan zij gestalte moet geven. Zo geschiedt het dat de mens zich vele goederen, die hij vroeger voornamelijk van bovenaardse krachten verwachtte, thans door eigen inspanning kan bezorgen.
In verband met deze grootse onderneming, die reeds de gehele mensheid omvat, rijzen er onder de mensen veel vragen. Wat is toch de zin en de waarde van deze bedrijvigheid? Hoe is dit alles te gebruiken? Wat bereiken personen of gemeenschappen met deze inspanningen?
De kerk, die het haar toevertrouwde woord van God bewaart waaraan zij haar godsdienstige en morele beginselen ontleent, heeft niet op iedere vraag een pasklaar antwoord. Maar zij laat het licht van de openbaring schijnen over de ervaring van allen, om de weg te verlichten die de mensheid sinds kort is ingegaan.
De individuele en gezamenlijke activiteiten van de mensen zijn een grootse onderneming waarin de mensen in de loop der eeuwen hun levensvoorwaarden trachten te verbeteren. Het is voor de gelovigen een vaste overtuiging dat deze activiteiten, in zichzelf beschouwd, aan de bedoeling van God beantwoorden.
Want de mens is naar het beeld van God geschapen en heeft de opdracht gekregen de aarde met alles wat zij in zich bevat, aan zich te onderwerpen en de wereld in rechtvaardigheid en heiligheid te besturen. Door God als Schepper van alles te erkennen, moet hij zichzelf en de totaliteit van de dingen naar Hem terugvoeren. Zo zal na de onderwerping van alles aan de mens, de naam van God over de gehele wereld verheerlijkt worden.
Dit geldt ook voor de gewone dagelijkse werkzaamheden. Want de mannen en vrouwen die in hun zorg voor het levensonderhoud van zichzelf en hun gezin een zodanige activiteit aan de dag leggen, dat zij de maatschappij een reële dienst bewijzen, mogen terecht hun werkzaamheid beschouwen als een voortzetting van het werk van de Schepper en als een bijdrage tot het welzijn van hun medemensen. Door hun persoonlijke inzet werken zij mee aan de vervulling van het goddelijke plan in de geschiedenis.
De christenen mogen dus beslist niet denken, dat de werken van het menselijk verstand en de menselijke daadkracht tegenover de macht van God staan, noch dat het redelijke schepsel een rivaal van de Schepper is. Zij moeten er integendeel van overtuigd zijn, dat de triomfen van de mensheid een teken zijn van de grootheid van God en het resultaat van zijn onuitsprekelijk raadsbesluit.
Naarmate echter de macht van de mens toeneemt, des te meer breidt zich de individuele en collectieve verantwoordelijkheid uit.
Hieruit blijkt dus dat de christelijke boodschap de mensen niet afhoudt van de opbouw van de wereld en evenmin een reden is om de belangen van hun medemensen te verwaarlozen. Integendeel, deze boodschap verplicht hen nog dringender hieraan te werken.
Liturgy of the Hours God loved us with so much love
Noon reading (Sext) Ephesians 2:4
God loved us with so much love that he was generous with his mercy: when we were dead through our sins, he brought us to life with Christ – it is through grace that you have been saved – and raised us up with him and gave us a place with him in heaven, in Christ Jesus.
God loved us with so much love that he was generous with his mercy: when we were dead through our sins, he brought us to life with Christ – it is through grace that you have been saved – and raised us up with him and gave us a place with him in heaven, in Christ Jesus.
Lezingen H. Mis Derde zondag van Pasen - jaar A
Eerste lezing (Hand. 2,14.22-28)
Uit de Handelingen der Apostelen.
Op de dag van Pinksteren trad Petrus naar voren met de elf en verhief zijn stem om het woord tot de menigte te richten: “Gij allen, Joodse mannen en bewoners van Jeruzalem, weet dit wel en luistert aandachtig naar mijn woorden. Jezus de Nazoreeër was een man wiens zending tot u van Godswege bekrachtigd is. Gij kent immers zelf de machtige daden, wonderen en tekenen, die God door Hem onder u heeft verricht: Hem, die volgens Gods vastgestelde raadsbesluit en voorkennis is uitgeleverd, hebt gij door de hand van goddelozen aan het kruis genageld en gedood. Maar God heeft Hem ten leven gewekt, na de strikken van de dood te hebben ontbonden; want het was onmogelijk, dat Hij daardoor werd vastgehouden. Doelend op Hem toch zegt David: De Heer had ik voor ogen, altijd door, Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet zou wankelen; daarom is er blijdschap in mijn hart en jubelt mijn mond van vreugde; ja, ook mijn lichaam zal rust vinden in hoop, omdat Gij mijn ziel niet zult overlaten aan het dodenrijk en uw heiligen geen bederf laten zien. Wegen ten leven hebt Gij mij doen kennen, Gij zult mij met vreugde vervullen voor uw aanschijn.”
Tweede lezing (1 Petr. 1,17-21)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Petrus.
Dierbaren, God, die gij aanroept als Vader, is ook de onpartijdige rechter over al onze daden; koester daarom ontzag voor Hem, zolang gij hier in ballingschap leeft. Gij weet dat gij niet met vergankelijke dingen, zoals goud en zilver, zijt verlost uit het zinloze bestaan, dat gij van uw vaderen had geërfd. Gij zijt verlost door het kostbaar bloed van Christus, het Lam zonder vlek of gebrek, dat uitverkoren was vóór de grondlegging der wereld, maar eerst op het einde der tijden is verschenen, om uwentwil. Door Hem gelooft gij in God, die Hem van de doden opgewekt en Hem de heerlijkheid gegeven heeft; daarom is uw geloof in God tevens hoop op God.
Evangelie (Lc. 24,13-35)
In die tijd waren er twee van de leerlingen van Jezus op weg naar een dorp dat Emmaüs heette en dat ruim elf kilometer van Jeruzalem lag. Zij spraken met elkaar over alles wat was voorgevallen. Terwijl zij zo aan het praten waren en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf op hun toe en liep met hen mee. Maar hun ogen werden verhinderd Hem te herkennen. Hij vroeg hun: “Wat is dat voor een gesprek, dat gij onderweg met elkaar voert?” Met een bedrukt gezicht bleven zij staan. Een van hen, die Kléopas heette, nam het woord en sprak tot Hem: “Zijt Gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat Gij niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is?” Hij vroeg hun: “Wat dan?” Ze antwoordden Hem: “Dat met Jezus, de Nazarener, een man die profeet was, machtig in daad en woord, in het oog van God en van heel het volk; hoe onze hogepriesters en overheidspersonen Hem hebben overgeleverd om Hem ter dood te laten veroordelen en hoe zij Hem aan het kruis hebben geslagen. En wij leefden in de hoop, dat Hij degene zou zijn, die Israël ging verlossen! Maar met dit al is het al de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn. Wel hebben een paar vrouwen uit ons midden ons in de war gebracht; ze waren in de vroegte naar het graf geweest, maar ze hadden zijn lichaam niet gevonden, en ze kwamen zeggen dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gehad, die verklaarden dat Hij weer leefde. Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan en bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen zij niet.” Nu sprak Hij tot hen: “O onverstandigen, die zo traag van hart zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben! Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?” Beginnend met Mozes verklaarde Hij hun uit al de profeten wat in al de Schriften op Hem betrekking had. Zo kwamen ze bij het dorp waar ze heen gingen, maar Hij deed alsof Hij verder moest gaan. Zij drongen bij Hem aan: “Blijf bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde.” Toen ging Hij binnen om bij hen te blijven. Terwijl Hij met hen aanlag nam Hij brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe. Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht. Toen zeiden ze tot elkaar: “Brandde ons hart niet in ons, zoals Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?” Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug. Daar vonden ze de elf met de mensen van hun groep bijeen. Deze verklaarden: “De Heer is werkelijk verrezen, Hij is aan Simon verschenen.” En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij door hen herkend werd aan het breken van het brood.
Uit de Handelingen der Apostelen.
Op de dag van Pinksteren trad Petrus naar voren met de elf en verhief zijn stem om het woord tot de menigte te richten: “Gij allen, Joodse mannen en bewoners van Jeruzalem, weet dit wel en luistert aandachtig naar mijn woorden. Jezus de Nazoreeër was een man wiens zending tot u van Godswege bekrachtigd is. Gij kent immers zelf de machtige daden, wonderen en tekenen, die God door Hem onder u heeft verricht: Hem, die volgens Gods vastgestelde raadsbesluit en voorkennis is uitgeleverd, hebt gij door de hand van goddelozen aan het kruis genageld en gedood. Maar God heeft Hem ten leven gewekt, na de strikken van de dood te hebben ontbonden; want het was onmogelijk, dat Hij daardoor werd vastgehouden. Doelend op Hem toch zegt David: De Heer had ik voor ogen, altijd door, Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet zou wankelen; daarom is er blijdschap in mijn hart en jubelt mijn mond van vreugde; ja, ook mijn lichaam zal rust vinden in hoop, omdat Gij mijn ziel niet zult overlaten aan het dodenrijk en uw heiligen geen bederf laten zien. Wegen ten leven hebt Gij mij doen kennen, Gij zult mij met vreugde vervullen voor uw aanschijn.”
Tweede lezing (1 Petr. 1,17-21)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Petrus.
Dierbaren, God, die gij aanroept als Vader, is ook de onpartijdige rechter over al onze daden; koester daarom ontzag voor Hem, zolang gij hier in ballingschap leeft. Gij weet dat gij niet met vergankelijke dingen, zoals goud en zilver, zijt verlost uit het zinloze bestaan, dat gij van uw vaderen had geërfd. Gij zijt verlost door het kostbaar bloed van Christus, het Lam zonder vlek of gebrek, dat uitverkoren was vóór de grondlegging der wereld, maar eerst op het einde der tijden is verschenen, om uwentwil. Door Hem gelooft gij in God, die Hem van de doden opgewekt en Hem de heerlijkheid gegeven heeft; daarom is uw geloof in God tevens hoop op God.
Evangelie (Lc. 24,13-35)
In die tijd waren er twee van de leerlingen van Jezus op weg naar een dorp dat Emmaüs heette en dat ruim elf kilometer van Jeruzalem lag. Zij spraken met elkaar over alles wat was voorgevallen. Terwijl zij zo aan het praten waren en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf op hun toe en liep met hen mee. Maar hun ogen werden verhinderd Hem te herkennen. Hij vroeg hun: “Wat is dat voor een gesprek, dat gij onderweg met elkaar voert?” Met een bedrukt gezicht bleven zij staan. Een van hen, die Kléopas heette, nam het woord en sprak tot Hem: “Zijt Gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat Gij niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is?” Hij vroeg hun: “Wat dan?” Ze antwoordden Hem: “Dat met Jezus, de Nazarener, een man die profeet was, machtig in daad en woord, in het oog van God en van heel het volk; hoe onze hogepriesters en overheidspersonen Hem hebben overgeleverd om Hem ter dood te laten veroordelen en hoe zij Hem aan het kruis hebben geslagen. En wij leefden in de hoop, dat Hij degene zou zijn, die Israël ging verlossen! Maar met dit al is het al de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn. Wel hebben een paar vrouwen uit ons midden ons in de war gebracht; ze waren in de vroegte naar het graf geweest, maar ze hadden zijn lichaam niet gevonden, en ze kwamen zeggen dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gehad, die verklaarden dat Hij weer leefde. Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan en bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen zij niet.” Nu sprak Hij tot hen: “O onverstandigen, die zo traag van hart zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben! Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?” Beginnend met Mozes verklaarde Hij hun uit al de profeten wat in al de Schriften op Hem betrekking had. Zo kwamen ze bij het dorp waar ze heen gingen, maar Hij deed alsof Hij verder moest gaan. Zij drongen bij Hem aan: “Blijf bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde.” Toen ging Hij binnen om bij hen te blijven. Terwijl Hij met hen aanlag nam Hij brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe. Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht. Toen zeiden ze tot elkaar: “Brandde ons hart niet in ons, zoals Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?” Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug. Daar vonden ze de elf met de mensen van hun groep bijeen. Deze verklaarden: “De Heer is werkelijk verrezen, Hij is aan Simon verschenen.” En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij door hen herkend werd aan het breken van het brood.
zaterdag 29 april 2017
Laat ons bidden… Voor de vervolgde christenen
Petrus
en de andere apostelen gaven de hogepriester ten antwoord: Men moet God meer
gehoorzamen dan de mensen. De God van onze vaderen heeft Jezus ten leven
gewekt, aan Wie gij u vergrepen hebt door Hem aan het kruis te slaan. Hem heeft
God als Leidsman en Verlosser verheven aan Zijn rechterhand om aan Israel
bekering en kwijtschelding van zonden te schenken. Van dit alles zijn wij
getuigen, maar ook de Heilige Geest, die God geschonken heeft aan wie Hem gehoorzamen.
Toen zij dit hoorden, ontstaken zij in woede en besloten te doden. (Hand
5, 29-33)
De
tekst van de Handelingen van de Apostelen die ons afgelopen donderdag als
eerste lezing in de Eucharistieviering werd voorgelegd, maakt ons duidelijk dat
reeds vanaf het begin van de Kerk christenen zijn vervolgd en dat gaat door tot op de dag van vandaag.
Bidden
wij voor de martelaren van onze tijd, die lijden omwille van hun trouw aan
Christus, dat de Heer hen in hun strijd bijstaat en ons hart beweegt om hun
lijden te delen.
Veni Sponsa Christi - Palestrina
Ter ere van de heilige Catharina van Siëna luisteren we naar het motet “Veni sponsa Christi”, uit de Mis die dezelfde naam draagt, van Giovanni Pierluigi da Palestrina, de geniale componist van de Romeinse Renaissance, in de gezongen versie van het St. John College van Cambridge.
Veni, Sponsa Christi,
accipe coronam
quam tibi Dominus
praeparavit in aeternum
alleluia.
Kom, bruid van Christus,
ontvang de kroon
die de Heer u
voor eeuwig heeft bereid,
alleluia.
vrijdag 28 april 2017
Liturgy of the Hours Psalm 37 (38) O Lord, you know all my longing. Alleluia.
My wounds are corruption and decay
because of my foolishness.
I am bowed down and bent,
bent under grief all day long.
For a fire burns up my loins,
and there is no health in my body.
I am afflicted, utterly cast down,
I cry out from the sadness of my heart.
Lord, all that I desire is known to you;
my sighs are not hidden from you.
My heart grows weak, my strength leaves me,
and the light of my eyes – even that has gone.
My friends and my neighbours
keep far from my wounds.
Those closest to me keep far away,
while those who would kill me set traps,
those who would harm me make their plots:
they plan mischief all through the day.
because of my foolishness.
I am bowed down and bent,
bent under grief all day long.
For a fire burns up my loins,
and there is no health in my body.
I am afflicted, utterly cast down,
I cry out from the sadness of my heart.
Lord, all that I desire is known to you;
my sighs are not hidden from you.
My heart grows weak, my strength leaves me,
and the light of my eyes – even that has gone.
My friends and my neighbours
keep far from my wounds.
Those closest to me keep far away,
while those who would kill me set traps,
those who would harm me make their plots:
they plan mischief all through the day.
28 april H. Louis Grignion de Montfort - Geheel en al de uwe.
Lodewijk Maria Grignion werd geboren in het dorpje Montfort in Bretagne en priester gewijd in het bisdom Parijs. Door paus Clemens XI aangesteld als apostolisch missionaris doorkruiste hij de westelijke streken van Frankrijk. Daar verkondigde hij het mysterie van de eeuwige Wijsheid, de mens geworden en gekruisigde Christus, daar wees hij de weg van heiligheid die langs Maria naar Jezus leidt. Voor zijn werk bracht hij priesters en broeders samen in een congregatie en - samen met de zalige Maria Ludovica Trichet - ook zusters. In de plaats Saint-Laurent-sur-Sèvre, in het bisdom Lucon, overleed hij op 28 april 1716. Hij liet vele geschriften na, vooral over de spiritualiteit van Maria.
Uit de verhandeling van de heilige priester Lodewijk Maria van Montfort over de ware godsvrucht tot Maria (nrs. 120-121.125-126). (Oeuvres complètes, Seuil, Parijs, 1966, blz. 562-563.566-567)
Geheel en al de uwe.
Hierin bestaat onze volmaaktheid, dat wij aan Jezus Christus gelijkvormig worden, met Hem verenigd en Hem toegewijd zijn. Vandaar dat ongetwijfeld die godsvrucht de beste is die ons het meest aan Jezus Christus gelijkvormig maakt, ons met Hem verenigt en aan Hem toewijdt. Welnu, omdat er geen schepsel te vinden is dat zo volmaakt gelijkvormig is aan Jezus Christus als Maria, is er ook geen enkele andere godsvrucht die een ziel meer aan de Heer toewijdt en aan Hem gelijkvormig maakt dan de godsvrucht tot zijn moeder, de allerheiligste Maagd. Hoe meer dus een ziel aan Maria is toegewijd, des te inniger is die ook aan Jezus Christus toegewijd.
De volmaakte toewijding aan Jezus Christus is dus niets anders dan een volmaakte en volledige toewijding van zichzelf aan de allerheiligste Maagd. En dit is juist de godsvrucht die ik verkondig.
Deze vorm van godsvrucht kan het best genoemd worden: de volmaakte hernieuwing van de beloften van het heilig doopsel. Deze godsvrucht bestaat immers in een volledige overgave van zichzelf aan de allerheiligste Maagd om langs haar geheel en al Christus toe te behoren.
Daaruit valt op te maken dat iemand zich tegelijkertijd aan de allerheiligste Maagd en aan Jezus Christus toewijdt: aan de allerheiligste Maagd omdat zij de meest volmaakte weg is, die Jezus zelfheeft gekozen om de eenheid met ons aan te gaan en ons met Hem te verenigen; aan Jezus, onze Heer, omdat Hij ons einddoel is, aan wie wij alles te danken hebben wat wij zijn, want Hij is onze Verlosser en onze God.
Bovendien dient bedacht te worden, dat iedere mens bij het doopsel, ofwel persoonlijk ofwel bij monde van peter en meter, plechtig verzaakt aan de satan, aan zijn bekoringen en aan zijn werken en Jezus Christus kiest tot zijn meester en absolute Heer, om als liefdeslaaf van Hem afhankelijk te zijn. Welnu door deze godsvrucht doet men precies hetzelfde: de christen verzaakt aan de duivel, aan de wereld, aan de zonde en aan zichzelf en men geeft zich totaal over aan Jezus Christus door de handen van Maria.
Bij het doopsel geeft iemand zich niet door de handen van Maria aan Jezus Christus, tenminste niet uitdrukkelijk. Ook staat hij de verdiensten van zijn goede werken niet af aan de Heer. Ook na het doopsel blijft een christen geheel vrij deze verdiensten aan wie dan ook toe te kennen of ze zelf te behouden. Door deze godsvrucht echter geeft een christengelovige zich uitdrukkelijk door de handen van Maria aan de Heer en staat Hem de waarde van al zijn handelingen af.
God, eeuwige wijsheid, Gij hebt de heilige priester Lodewijk Maria van Montfort door de handen van de heilige Maria, de moeder van Jezus, gemaakt tot een uitstekend getuige en leraar van volledige toewijding aan Christus, uw Zoon. Wij bidden U: laat ook ons deze geestelijke weg volgen om uw
Uit de verhandeling van de heilige priester Lodewijk Maria van Montfort over de ware godsvrucht tot Maria (nrs. 120-121.125-126). (Oeuvres complètes, Seuil, Parijs, 1966, blz. 562-563.566-567)
Geheel en al de uwe.
Hierin bestaat onze volmaaktheid, dat wij aan Jezus Christus gelijkvormig worden, met Hem verenigd en Hem toegewijd zijn. Vandaar dat ongetwijfeld die godsvrucht de beste is die ons het meest aan Jezus Christus gelijkvormig maakt, ons met Hem verenigt en aan Hem toewijdt. Welnu, omdat er geen schepsel te vinden is dat zo volmaakt gelijkvormig is aan Jezus Christus als Maria, is er ook geen enkele andere godsvrucht die een ziel meer aan de Heer toewijdt en aan Hem gelijkvormig maakt dan de godsvrucht tot zijn moeder, de allerheiligste Maagd. Hoe meer dus een ziel aan Maria is toegewijd, des te inniger is die ook aan Jezus Christus toegewijd.
De volmaakte toewijding aan Jezus Christus is dus niets anders dan een volmaakte en volledige toewijding van zichzelf aan de allerheiligste Maagd. En dit is juist de godsvrucht die ik verkondig.
Deze vorm van godsvrucht kan het best genoemd worden: de volmaakte hernieuwing van de beloften van het heilig doopsel. Deze godsvrucht bestaat immers in een volledige overgave van zichzelf aan de allerheiligste Maagd om langs haar geheel en al Christus toe te behoren.
Daaruit valt op te maken dat iemand zich tegelijkertijd aan de allerheiligste Maagd en aan Jezus Christus toewijdt: aan de allerheiligste Maagd omdat zij de meest volmaakte weg is, die Jezus zelfheeft gekozen om de eenheid met ons aan te gaan en ons met Hem te verenigen; aan Jezus, onze Heer, omdat Hij ons einddoel is, aan wie wij alles te danken hebben wat wij zijn, want Hij is onze Verlosser en onze God.
Bovendien dient bedacht te worden, dat iedere mens bij het doopsel, ofwel persoonlijk ofwel bij monde van peter en meter, plechtig verzaakt aan de satan, aan zijn bekoringen en aan zijn werken en Jezus Christus kiest tot zijn meester en absolute Heer, om als liefdeslaaf van Hem afhankelijk te zijn. Welnu door deze godsvrucht doet men precies hetzelfde: de christen verzaakt aan de duivel, aan de wereld, aan de zonde en aan zichzelf en men geeft zich totaal over aan Jezus Christus door de handen van Maria.
Bij het doopsel geeft iemand zich niet door de handen van Maria aan Jezus Christus, tenminste niet uitdrukkelijk. Ook staat hij de verdiensten van zijn goede werken niet af aan de Heer. Ook na het doopsel blijft een christen geheel vrij deze verdiensten aan wie dan ook toe te kennen of ze zelf te behouden. Door deze godsvrucht echter geeft een christengelovige zich uitdrukkelijk door de handen van Maria aan de Heer en staat Hem de waarde van al zijn handelingen af.
God, eeuwige wijsheid, Gij hebt de heilige priester Lodewijk Maria van Montfort door de handen van de heilige Maria, de moeder van Jezus, gemaakt tot een uitstekend getuige en leraar van volledige toewijding aan Christus, uw Zoon. Wij bidden U: laat ook ons deze geestelijke weg volgen om uw
donderdag 27 april 2017
Liturgy of the Hours Saint Gaudentius of Brescia The inheritance of the new Covenant
From a sermon by Saint Gaudentius of Brescia, bishop
The inheritance of the new Covenant
The heavenly sacrifice, instituted by Christ, is the most gracious legacy of his new covenant. On the night he was delivered up to be crucified he left us this gift as a pledge of his abiding presence.
This sacrifice is our sustenance on life’s journey; by it we are nourished and supported along the road of life until we depart from this world and make our way to the Lord. For this reason he addressed these words to us: Unless you eat my flesh and drink my blood, you will not have life in you.
It was the Lord’s will that his gifts should remain with us, and that we who have been redeemed by his precious blood should constantly be sanctified according to the pattern of his own passion. And so he commanded those faithful disciples of his whom he made the first priests of his Church to enact these mysteries of eternal life continuously. All priests throughout the churches of the world must celebrate these mysteries until Christ comes again from heaven. Therefore let us all, priests and people alike, be faithful to this everlasting memorial of our redemption. Daily it is before our eyes as a representation of the passion of Christ. We hold it in our hands, we receive it in our mouths, and we accept it in our hearts.
It is appropriate that we should receive the body of Christ in the form of bread, because, as there are many grains of wheat in the flour from which bread is made by mixing it with water and baking it with fire, so also we know that many members make up the one body of Christ which is brought to maturity by the fire of the Holy Spirit. Christ was born of the Holy Spirit, and since it was fitting that he should fulfil all justice, he entered into the waters of baptism to sanctify them. When he left the Jordan he was filled with the Holy Spirit who had descended upon him in the form of a dove. As the evangelist tells us: Jesus, full of the Holy Spirit, returned from the Jordan.
Similarly, the wine of Christ’s blood, drawn from the many grapes of the vineyard that he had planted, is extracted in the wine-press of the cross. When men receive it with believing hearts, like capacious wineskins, it ferments within them by its own power.
And so, now that you have escaped from the power of Egypt and of Pharaoh, who is the devil, join with us, all of you, in receiving this sacrifice of the saving passover with the eagerness of dedicated hearts. Then in our inmost being we shall be wholly sanctified by the very Lord Jesus Christ whom we believe to be present in his sacraments, and whose boundless power abides for ever.
The inheritance of the new Covenant
The heavenly sacrifice, instituted by Christ, is the most gracious legacy of his new covenant. On the night he was delivered up to be crucified he left us this gift as a pledge of his abiding presence.
This sacrifice is our sustenance on life’s journey; by it we are nourished and supported along the road of life until we depart from this world and make our way to the Lord. For this reason he addressed these words to us: Unless you eat my flesh and drink my blood, you will not have life in you.
It was the Lord’s will that his gifts should remain with us, and that we who have been redeemed by his precious blood should constantly be sanctified according to the pattern of his own passion. And so he commanded those faithful disciples of his whom he made the first priests of his Church to enact these mysteries of eternal life continuously. All priests throughout the churches of the world must celebrate these mysteries until Christ comes again from heaven. Therefore let us all, priests and people alike, be faithful to this everlasting memorial of our redemption. Daily it is before our eyes as a representation of the passion of Christ. We hold it in our hands, we receive it in our mouths, and we accept it in our hearts.
It is appropriate that we should receive the body of Christ in the form of bread, because, as there are many grains of wheat in the flour from which bread is made by mixing it with water and baking it with fire, so also we know that many members make up the one body of Christ which is brought to maturity by the fire of the Holy Spirit. Christ was born of the Holy Spirit, and since it was fitting that he should fulfil all justice, he entered into the waters of baptism to sanctify them. When he left the Jordan he was filled with the Holy Spirit who had descended upon him in the form of a dove. As the evangelist tells us: Jesus, full of the Holy Spirit, returned from the Jordan.
Similarly, the wine of Christ’s blood, drawn from the many grapes of the vineyard that he had planted, is extracted in the wine-press of the cross. When men receive it with believing hearts, like capacious wineskins, it ferments within them by its own power.
And so, now that you have escaped from the power of Egypt and of Pharaoh, who is the devil, join with us, all of you, in receiving this sacrifice of the saving passover with the eagerness of dedicated hearts. Then in our inmost being we shall be wholly sanctified by the very Lord Jesus Christ whom we believe to be present in his sacraments, and whose boundless power abides for ever.
Uitnodiging Patroonsfeest op 7 en 8 mei 2017
“De wijsheid van de heiligen wordt met ere vermeld onder de volken en de Kerk verkondigt hun lof; hun namen blijven voortleven door alle tijden” (cf Sir 44,15.14) zo horen wij in de intredezang en in de eerste lezing!
Daarmee eren wij vandaag bijzonder de heiligen Wiro, Plechelmus en Otgerus.
Zulke heilige mannen die zich eeuwige roem hebben verworven, heeft God ons gegeven in de Angelsaksische geloofsverkondigers Wiro, Plechelmus, bisschoppen, en de diaken Otgerus. In het bisdom Roermond zijn hun namen bijzonder verbonden met Sint Odiliënberg, maar ook met de stad Roermond zelf.
Volgens hun Vitae, dat zijn de vrome levensbeschrijvingen van heiligen, hebben zij reeds vroeg het geloof verkondigd vanuit deze berg aan de Roer die hen als verblijfplaats werd geschonken door een van de Pippiniden, het voorgeslacht van Karel de Grote. De bouw van een klooster, toegewijd aan de H.Petrus, waarvan sprake is in een oorkonde uit de negende eeuw en een aan de H.Maagd toegewijde kapel op deze berg wordt aan deze missionarissen toegeschreven. Uit het patronaatschap van Sint Petrus alsook de bisschopswijding van Wiro en Plechelmus door de paus zelf blijkt een sterke band met Rome.
De Vita van Wiro verhaalt dat hij zich ijverig toelegde op de studie der letteren, vroomheid en deugdbeoefening. In liefde tot Christus ontstoken werd hij niet gebroken door tegenslag en verhief hij zich ook niet bij voorspoed. Hij reisde naar Rome, samen met de priester Plechelmus en de diaken Otgerus en daar werd hij door de bisschop van Rome gewijd; teruggekeerd bij de zijnen oefende hij daar een tijdlang zijn herderlijke taak in een heilige levenswandel. Hij reisde naar Gallië om daar de vreugde van het Evangelie te verkondigen waartoe een van de Pepijnen hem een plaats in de bossen aanwees, ver verwijderd van het rumoer der wereld aan de rivier de Roer, de later genoemde Odiliënberg. Dáár en op zijn missiereizen toonde hij zich voor allen een spiegel van ware godsvrucht. Christus alléén in zijn hart, Christus alléén op zijn lippen: en niets anders dan Christus beminnend offerde hij zich dagelijks voor Hem op het altaar van zijn hart in het H. Misoffer. Levend van het gebed, was hij barmhartig en vergevensgezind, voor zichzelf sober, voor anderen gul en welwillend. Overal voorbeelden van nederigheid en liefde gevend, was hij een licht voor het volk en bracht hij de Naam Jezus onder de mensen door woord en voorbeeld. Tenslotte werd de uitgediende soldaat, gebroken door vele inspanningen, door de Heer naar het hemelrijk geroepen op de 8e mei. Zijn eerbiedwaardig lichaam, eervol in de genoemde Mariakapel begraven, werd door vele wonderen beroemd.
In 954 werden Wiro, Plechelmus en Otgerus door Balderik van Kleef, bisschop van Utrecht tot de eer der altaren verheven. Dat is een goede 100 jaar nadat bisschop Hungerus van Utrecht met zijn kanunniken op de Petrusberg een veilig onderkomen vond waardoor de Petrusberg ruim vijf eeuwen lang een klein kapittel herbergde: een Utrechtse enclave in het bisdom Luik. Bisschop Balderik van Utrecht werkte tot in de verste uithoeken van zijn bisdom aan een grotere bekendheid van Wiro, Plechelmus en Otgerus: Plechelmus in Oldenzaal en Otgerus in Groningen. Op de liturgische kalenders en in oude litanieën van het bisdom Utrecht vinden we dan ook hun namen terug.
Over de verering van Sint Wiro en de zijnen in de middeleeuwen zijn nauwelijks gegevens voorhanden tot in 1299, toen een patriarch, twee aartsbisschoppen en bisschoppen en negen bisschoppen in Rome een aflaat verleenden aan degenen die de kerk van Sint Odiliënberg bezochten op o.a. de feestdag van de drie Bergse heiligen. Een zelfde aflaat verleenden nog eeens 13 kardinalen in 1485. In dezelfde jaren zongen de kanunniken van het H.Graf op 15 juli, feestdag van Sint Plechelmus in de Vespers de antifoon ‘Tres viri Deo dediti ‘ : over drie godgewijde mannen die na een pelgrimsreis naar Rome op de Odilienberg zich toelegden op hemelse contemplatie, wier relieken hier te ruste werden gelegd die hier eerbiedig worden vereerd en wier voorspraak in de hemel wij afsmeken.
In 1361 namen de kanunniken van Odilienberg die zich vanwege hun veiligheid binnen de stadsmuren van Roermond moesten vestigen een groot deel van de relieken mee en bleven deze vereren als toebehorend aan de eerste Apostelen van deze streken. In de voorlopige kapittelkerk van de H.Geest en later in de kathedraal. De feestdag van Sint Wiro werd toen reeds gevierd op 8 mei.
De oude Bergse Heiligen kregen in de liturgische kalender van het Bisdom Roermond ieder hun eigen feestdag, zelfs met octaaf in Sint Odilienberg en dat is zo gebleven tot het Tweede Vatikaanse Concilie toen hun feestdagen werden samengevoegd op 8 mei.
Een beschrijving van de stadsprocessie van Roermond uit 1666, waarbij de volgorde van de groepen blijkbaar zeer nauw luisterde, verhaalt dat de praalkist van de heiligen Wiro, Plechelmus en Otgerus door de geestelijkheid van de bisschopskerk werd meegedragen achter de abdis en de zusters van de Munsterkerk en vóór de leden van het kathedrale kapittel, de parochiegeestelijkheid en de bisschop met het H.Sacrament. Kan men zich een prominentere plaats indenken? Dit kan men lezen in het recent verschenen boek over de Roermondse stadsgeschiedenis.
Twintig jaar later bij de inwijding van de gerestaureerde kerk op 12 mei 1686 wordt onder massale deelname van gelovigen een groot gedeelte van het vijf eeuwen eerder naar Roermond meegenomen gebeente in processie naar Sint Odilienberg teruggebracht. De kerk van Sint Odilienberg wordt bij deze gelegenheid onder het drievoudig patronaat van Wiro, Plechelmus en Otgerus geplaatst. Enkele weken tevoren had bisschop Reginaldus Cools een aflaat van 40 dagen verleend “tot verheffing van de Reliquiën van de heyligen Wiro, Plechelmus ende Otgerus”.
Het duizendjarig bestaan van de kerkstichting door Wiro en de zijnen werd in 1706 groots gevierd in juli rond de feestdag van Plechelmus. Pelgrims en bedevaarten blijven komen, ook en toenemend eind 19e eeuw naar de grondig gerestaureerde kerk. Op 16 juni 1887 bevestigde paus Leo XIII dat de verering van de drie parochiepatronen legitiem was (mocht daar nog aan getwijfeld worden!)
De vroege evangelisatie van de drie Angelsaksische geloofsverkondigers en hun betekenis voor de regio was ook voor Rome bepalend bij de Verheffing van de kerk tot basilica minor in 1957.
In onze herinnering leven zij voort als trouwe geloofsverkondigers die met onuitputtelijke ijver vele mensen uit de duisternis van het ongeloof tot het licht van de waarheid hebben geroepen. Zo hebben zij als Gods vrienden eeuwige roem verworven.
Een gedeelte van het eerbiedwaardig gebeente van de drie Heiligen rust in het reliekschijn onder het altaar van de parochiekerk op de Kerkberg, waar dagelijks de verrezen en levende Christus aanwezig komt in de H. Eucharistie bij het consacreren van brood en wijn. De heiligheid van de drie Heiligen verwijst tenslotte altijd naar de absoluut Heilige: God Zelf. In 2014 keurde Congregatie voor de Geloofsleer voor de Kerkberg het proprium van de heilige Wiro, Plechelmus en Otgerus voor onze parochie goed.
Vragen wij om voorspraak van onze drie patroonsheiligen dat vanaf onze Kerkberg het geloof mag worden gevierd en verkondigd, zoals dat in ieder geval vanaf de achtste eeuw is gebeurd.
woensdag 26 april 2017
Maria, ons leven, onze hoop, onze troost, wees gegroet!
Maria, wier hart
en ziel op het moment van de Kruisafname
als door een
zwaard worden doorstoken,
staat hier voor
ons als een teken van troost,
bemoediging en
hoop.
Zij wendt zich tot
ons en zegt: “Heb de moed het met God te wagen.
Heb de moed om het
goede te wagen!
Laat je voor God
winnen
en je zult zien
dat juist daardoor je leven lichtend en helder wordt
… en vol oneindige
verrassingen, want Gods goedheid raakt nooit uitgeput".
Liturgy of the Hours Saint Leo the Great, pope Christ lives in his Church
From a sermon by Saint Leo the Great, pope
Christ lives in his Church
My dear brethren, there is no doubt that the Son of God took our human nature into so close a union with himself that one and the same Christ is present, not only in the firstborn of all creation, but in all his saints as well. The head cannot be separated from the members, nor the members from the head. Not in this life, it is true, but only in eternity will God be all in all, yet even now he dwells, whole and undivided, in his temple the Church. Such was his promise to us when he said: See, I am with you always, even to the end of the world.
And so all that the Son of God did and taught for the world’s reconciliation is not for us simply a matter of past history. Here and now we experience his power at work among us. Born of a virgin mother by the action of the Holy Spirit, Christ keeps his Church spotless and makes her fruitful by the inspiration of the same Spirit. In baptismal regeneration she brings forth children for God beyond all numbering. These are the sons of whom it is written: They are born not of blood, nor of the desire of the flesh, nor of the will of man, but of God.
In Christ Abraham’s posterity is blessed, because in him the whole world receives the adoption of sons, and in him the patriarch becomes the father of all nations through the birth, not from human stock but by faith, of the descendants that were promised to him. From every nation on earth, without exception, Christ forms a single flock of those he has sanctified, daily fulfilling the promise he once made: I have other sheep, not of this fold, whom it is also ordained that I shall lead; and there shall be one flock and one shepherd.
Although it was primarily to Peter that he said: Feed my sheep, yet the one Lord guides all the pastors in the discharge of their office and leads to rich and fertile pastures all those who come to the rock. There is no counting the sheep who are nourished with his abundant love, and who are prepared to lay down their lives for the sake of the good shepherd who died for them.
But it is not only the martyrs who share in his passion by their glorious courage; the same is true, by faith, of all who are reborn through baptism. That is why we are to celebrate the Lord’s paschal sacrifice with the unleavened bread of sincerity and truth. The leaven of our former malice is thrown out, and a new creature is filled and inebriated with the Lord himself. For the effect of our sharing in the body and blood of Christ is to change us into what we receive. As we have died with him, and have been buried and raised to life with him, so we bear him within us, both in body and in spirit, in everything we do.
Christ lives in his Church
My dear brethren, there is no doubt that the Son of God took our human nature into so close a union with himself that one and the same Christ is present, not only in the firstborn of all creation, but in all his saints as well. The head cannot be separated from the members, nor the members from the head. Not in this life, it is true, but only in eternity will God be all in all, yet even now he dwells, whole and undivided, in his temple the Church. Such was his promise to us when he said: See, I am with you always, even to the end of the world.
And so all that the Son of God did and taught for the world’s reconciliation is not for us simply a matter of past history. Here and now we experience his power at work among us. Born of a virgin mother by the action of the Holy Spirit, Christ keeps his Church spotless and makes her fruitful by the inspiration of the same Spirit. In baptismal regeneration she brings forth children for God beyond all numbering. These are the sons of whom it is written: They are born not of blood, nor of the desire of the flesh, nor of the will of man, but of God.
In Christ Abraham’s posterity is blessed, because in him the whole world receives the adoption of sons, and in him the patriarch becomes the father of all nations through the birth, not from human stock but by faith, of the descendants that were promised to him. From every nation on earth, without exception, Christ forms a single flock of those he has sanctified, daily fulfilling the promise he once made: I have other sheep, not of this fold, whom it is also ordained that I shall lead; and there shall be one flock and one shepherd.
Although it was primarily to Peter that he said: Feed my sheep, yet the one Lord guides all the pastors in the discharge of their office and leads to rich and fertile pastures all those who come to the rock. There is no counting the sheep who are nourished with his abundant love, and who are prepared to lay down their lives for the sake of the good shepherd who died for them.
But it is not only the martyrs who share in his passion by their glorious courage; the same is true, by faith, of all who are reborn through baptism. That is why we are to celebrate the Lord’s paschal sacrifice with the unleavened bread of sincerity and truth. The leaven of our former malice is thrown out, and a new creature is filled and inebriated with the Lord himself. For the effect of our sharing in the body and blood of Christ is to change us into what we receive. As we have died with him, and have been buried and raised to life with him, so we bear him within us, both in body and in spirit, in everything we do.
dinsdag 25 april 2017
Liturgy of the Hours Saint Irenaeus, bishop Preaching truth
From the treatise Against Heresies by Saint Irenaeus, bishop
Preaching truth
The Church, which has spread everywhere, even to the ends of the earth, received the faith from the apostles and their disciples. By faith, we believe in one God, the almighty Father who made heaven and earth and the sea and all that is in them. We believe in one Lord Jesus Christ, the Son of God, who became man for our salvation. And we believe in the Holy Spirit who through the prophets foretold God’s plan: the coming of our beloved Lord Jesus Christ, his birth from the Virgin, his passion, his resurrection from the dead, his ascension into heaven, and his final coming from heaven in the glory of his Father, to recapitulate all things and to raise all men from the dead, so that, by the decree of his invisible Father, he may make a just judgement in all things and so that every knee should bow in heaven and on earth and under the earth to Jesus Christ our Lord and our God, our Saviour and our King, and every tongue confess him.
The Church, spread throughout the whole world, received this preaching and this faith and now preserves it carefully, dwelling as it were in one house. Having one soul and one heart, the Church holds this faith, preaches and teaches it consistently as though by a single voice. For though there are different languages, there is but one tradition.
The faith and the tradition of the churches founded in Germany are no different from those founded among the Spanish and the Celts, in the East, in Egypt, in Libya and elsewhere in the Mediterranean world. Just as God’s creature, the sun, is one and the same the world over, so also does the Church’s preaching shine everywhere to enlighten all men who want to come to a knowledge of the truth.
Now of those who speak with authority in the churches, no preacher however forceful will utter anything different – for no one is above the Master – nor will a less forceful preacher diminish what has been handed down. Since our faith is everywhere the same, no one who can say more augments it, nor can anyone who says less diminish it.
Preaching truth
The Church, which has spread everywhere, even to the ends of the earth, received the faith from the apostles and their disciples. By faith, we believe in one God, the almighty Father who made heaven and earth and the sea and all that is in them. We believe in one Lord Jesus Christ, the Son of God, who became man for our salvation. And we believe in the Holy Spirit who through the prophets foretold God’s plan: the coming of our beloved Lord Jesus Christ, his birth from the Virgin, his passion, his resurrection from the dead, his ascension into heaven, and his final coming from heaven in the glory of his Father, to recapitulate all things and to raise all men from the dead, so that, by the decree of his invisible Father, he may make a just judgement in all things and so that every knee should bow in heaven and on earth and under the earth to Jesus Christ our Lord and our God, our Saviour and our King, and every tongue confess him.
The Church, spread throughout the whole world, received this preaching and this faith and now preserves it carefully, dwelling as it were in one house. Having one soul and one heart, the Church holds this faith, preaches and teaches it consistently as though by a single voice. For though there are different languages, there is but one tradition.
The faith and the tradition of the churches founded in Germany are no different from those founded among the Spanish and the Celts, in the East, in Egypt, in Libya and elsewhere in the Mediterranean world. Just as God’s creature, the sun, is one and the same the world over, so also does the Church’s preaching shine everywhere to enlighten all men who want to come to a knowledge of the truth.
Now of those who speak with authority in the churches, no preacher however forceful will utter anything different – for no one is above the Master – nor will a less forceful preacher diminish what has been handed down. Since our faith is everywhere the same, no one who can say more augments it, nor can anyone who says less diminish it.
maandag 24 april 2017
Liturgy of the Hours Office of Readings "The spiritual Passover"
From an ancient Easter homily by Pseudo-Chrysostom
The spiritual Passover
The Passover we celebrate brings salvation to the whole human race beginning with the first man, who together with all the others is saved and given life.
In an imperfect and transitory way, the types and images of the past prefigured the perfect and eternal reality which has now been revealed. The presence of what is represented makes the symbol obsolete: when the king appears in person no one pays reverence to his statue.
How far the symbol falls short of the reality is seen from the fact that the symbolic Passover celebrated the brief life of the firstborn of the Jews, whereas the real Passover celebrates the eternal life of all mankind. It is a small gain to escape death for a short time, only to die soon afterward; it is a very different thing to escape death altogether as we do through the sacrifice of Christ, our Passover.
Correctly understood, its very name shows why this is our greatest feast. It is called the Passover because, when he was striking down the firstborn, the destroying angel passed over the houses of the Hebrews, but it is even more true to say that he passes over us, for he does so once and for all when we are raised up by Christ to eternal life.
If we think only of the true Passover and ask why it is that the time of the Passover and the salvation of the firstborn is taken to be the beginning of the year, the answer must surely be that the sacrifice of the true Passover is for us the beginning of eternal life. Because it revolves in cycles and never comes to an end, the year is a symbol of eternity.
Christ, the sacrifice that was offered up for us, is the father of the world to come. He puts an end to our former life, and through the regenerating waters of baptism in which we imitate his death and resurrection, he gives us the beginning of a new life. The knowledge that Christ is the Passover lamb who was sacrificed for us should make us regard the moment of his immolation as the beginning of our own lives. As far as we are concerned, Christ’s immolation on our behalf takes place when we become aware of this grace and understand the life conferred on us by this sacrifice. Having once understood it, we should enter upon this new life with all eagerness and never return to the old one, which is now at an end. As Scripture says: We have died to sin – how then can we continue to live in it?
The spiritual Passover
The Passover we celebrate brings salvation to the whole human race beginning with the first man, who together with all the others is saved and given life.
In an imperfect and transitory way, the types and images of the past prefigured the perfect and eternal reality which has now been revealed. The presence of what is represented makes the symbol obsolete: when the king appears in person no one pays reverence to his statue.
How far the symbol falls short of the reality is seen from the fact that the symbolic Passover celebrated the brief life of the firstborn of the Jews, whereas the real Passover celebrates the eternal life of all mankind. It is a small gain to escape death for a short time, only to die soon afterward; it is a very different thing to escape death altogether as we do through the sacrifice of Christ, our Passover.
Correctly understood, its very name shows why this is our greatest feast. It is called the Passover because, when he was striking down the firstborn, the destroying angel passed over the houses of the Hebrews, but it is even more true to say that he passes over us, for he does so once and for all when we are raised up by Christ to eternal life.
If we think only of the true Passover and ask why it is that the time of the Passover and the salvation of the firstborn is taken to be the beginning of the year, the answer must surely be that the sacrifice of the true Passover is for us the beginning of eternal life. Because it revolves in cycles and never comes to an end, the year is a symbol of eternity.
Christ, the sacrifice that was offered up for us, is the father of the world to come. He puts an end to our former life, and through the regenerating waters of baptism in which we imitate his death and resurrection, he gives us the beginning of a new life. The knowledge that Christ is the Passover lamb who was sacrificed for us should make us regard the moment of his immolation as the beginning of our own lives. As far as we are concerned, Christ’s immolation on our behalf takes place when we become aware of this grace and understand the life conferred on us by this sacrifice. Having once understood it, we should enter upon this new life with all eagerness and never return to the old one, which is now at an end. As Scripture says: We have died to sin – how then can we continue to live in it?
zondag 23 april 2017
Liturgy of the Hours Compline - Queen of Heaven, be joyful,
Regina Caeli
Queen of Heaven, be joyful,
Alleluia.
You who were worthy to bear him.
Alleluia.
He has risen, as he promised.
Alleluia.
Pray for us to God.
Alleluia.
Queen of Heaven, be joyful,
Alleluia.
You who were worthy to bear him.
Alleluia.
He has risen, as he promised.
Alleluia.
Pray for us to God.
Alleluia.
zaterdag 22 april 2017
Liturgia Horarum Sint Augustinus Een nieuwe schepping in Christus.
Uit een preek van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430)
Een nieuwe schepping in Christus.
Ik spreek tot u die zojuist herboren zijt door het doopsel, mijn kleine kinderen in Christus. U bent de nieuwe nakomelingen van de kerk, gave van de Vader, teken van de vruchtbaarheid van de moederkerk. Ieder van u die standhoudt in de Heer, is een heilig zaad, een schare nieuwe gelovigen, de bloem van onze bediening en de vrucht van ons werk, mijn vreugde en mijn kroon (vgl. Fil. 4, 1).
Het zijn de woorden van de Apostel waarmee ik mij tot u richt: ‘Bekleedt u met de Heer Jezus Christus en laat zondige begeerten uw zorgen niet bepalen’ (Rom. 13, 14), zodat gij ook in uw leven bekleed zijt met Christus, met wie gij u bekleed hebt in dit sacrament. ‘Gij allen immers die gedoopt zijt in Christus, hebt u met Christus bekleed. Er is geen Jood meer of Griek, geen slaaf of vrije, geen man of vrouw: gij zijt allen één in Christus’ (Gal. 3, 27-28).
Dit is de kracht van dit sacrament: het is een sacrament van nieuw leven, dat hier en nu begint met de vergiffenis van alle zonden uit het verleden, maar dat tot voltooiing zal worden gebracht in de verrijzenis van de doden. ‘Gij zijt immers door de doop met Christus in de dood begraven, opdat ook gij zoals Christus uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zoudt leiden’ (Rom. 6, 4).
Nu zijt gij nog onderweg in geloof, zolang gij nog ver van de Heer leeft in dit sterfelijk lichaam. Maar door mens te worden is de mens Jezus Christus voor ons de zekere weg geworden naar God naar wie wij streven. Want voor allen die Hem vrezen, heeft Hij een overvloed weggelegd aan geluk dat Hij zal openbaren en voltooien voor hen die op Hem hopen, wanneer wij in werkelijkheid zullen ontvangen wat wij nu in hoop bezitten.
Dit is de octaafdag van uw nieuwe geboorte. Vandaag is in u het merkteken van het geloof - dat is: het doopsel - tot voltooiing gekomen, dat bij onze voorvaderen in het Oude Testament plaatsvond op de achtste dag na de geboorte door de lichamelijke besnijdenis. Daarom heeft ook de Heer Jezus door te verrijzen de sterfelijkheid van zijn lichaam afgelegd. Het ging daarbij niet om een ander lichaam, maar wel om hetzelfde lichaam dat echter niet langer onderworpen was aan de dood. Door zijn opstanding heeft de Heer op de zondag een merkteken gedrukt. Dat was de derde dag na zijn lijden en dood, maar in de rangorde van de dagen is het na de sabbat de achtste dag en tevens ook de eerste.
Gij zijt nog niet in werkelijkheid verrezen, maar wel in hoop die steunt op zekerheid, aangezien gij het sacrament van deze werkelijkheid bezit en de Geest als onderpand ontvangen hebt. Daarom geldt ook voor u: ‘Indien gij met Christus verrezen zijt, zint dan op wat boven is, daar waar Christus zetelt aan de rechterhand van God. Zoekt het hemelse, niet het aardse. Gij zijt immers gestorven en uw leven is nu met Christus verborgen in God. Christus is uw leven, en wanneer Hij verschijnt, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid’ (Kol. 3, 1-4).
Een nieuwe schepping in Christus.
Ik spreek tot u die zojuist herboren zijt door het doopsel, mijn kleine kinderen in Christus. U bent de nieuwe nakomelingen van de kerk, gave van de Vader, teken van de vruchtbaarheid van de moederkerk. Ieder van u die standhoudt in de Heer, is een heilig zaad, een schare nieuwe gelovigen, de bloem van onze bediening en de vrucht van ons werk, mijn vreugde en mijn kroon (vgl. Fil. 4, 1).
Het zijn de woorden van de Apostel waarmee ik mij tot u richt: ‘Bekleedt u met de Heer Jezus Christus en laat zondige begeerten uw zorgen niet bepalen’ (Rom. 13, 14), zodat gij ook in uw leven bekleed zijt met Christus, met wie gij u bekleed hebt in dit sacrament. ‘Gij allen immers die gedoopt zijt in Christus, hebt u met Christus bekleed. Er is geen Jood meer of Griek, geen slaaf of vrije, geen man of vrouw: gij zijt allen één in Christus’ (Gal. 3, 27-28).
Dit is de kracht van dit sacrament: het is een sacrament van nieuw leven, dat hier en nu begint met de vergiffenis van alle zonden uit het verleden, maar dat tot voltooiing zal worden gebracht in de verrijzenis van de doden. ‘Gij zijt immers door de doop met Christus in de dood begraven, opdat ook gij zoals Christus uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zoudt leiden’ (Rom. 6, 4).
Nu zijt gij nog onderweg in geloof, zolang gij nog ver van de Heer leeft in dit sterfelijk lichaam. Maar door mens te worden is de mens Jezus Christus voor ons de zekere weg geworden naar God naar wie wij streven. Want voor allen die Hem vrezen, heeft Hij een overvloed weggelegd aan geluk dat Hij zal openbaren en voltooien voor hen die op Hem hopen, wanneer wij in werkelijkheid zullen ontvangen wat wij nu in hoop bezitten.
Dit is de octaafdag van uw nieuwe geboorte. Vandaag is in u het merkteken van het geloof - dat is: het doopsel - tot voltooiing gekomen, dat bij onze voorvaderen in het Oude Testament plaatsvond op de achtste dag na de geboorte door de lichamelijke besnijdenis. Daarom heeft ook de Heer Jezus door te verrijzen de sterfelijkheid van zijn lichaam afgelegd. Het ging daarbij niet om een ander lichaam, maar wel om hetzelfde lichaam dat echter niet langer onderworpen was aan de dood. Door zijn opstanding heeft de Heer op de zondag een merkteken gedrukt. Dat was de derde dag na zijn lijden en dood, maar in de rangorde van de dagen is het na de sabbat de achtste dag en tevens ook de eerste.
Gij zijt nog niet in werkelijkheid verrezen, maar wel in hoop die steunt op zekerheid, aangezien gij het sacrament van deze werkelijkheid bezit en de Geest als onderpand ontvangen hebt. Daarom geldt ook voor u: ‘Indien gij met Christus verrezen zijt, zint dan op wat boven is, daar waar Christus zetelt aan de rechterhand van God. Zoekt het hemelse, niet het aardse. Gij zijt immers gestorven en uw leven is nu met Christus verborgen in God. Christus is uw leven, en wanneer Hij verschijnt, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid’ (Kol. 3, 1-4).
Lezingen H. Mis Tweede zondag na Pasen - jaar A
2e zondag van Pasen, jaar A
Eerste lezing (Hand. 2,42-47)
Uit de handelingen der Apostelen.
De eerste christenen legden zich ernstig toe op de leer der apostelen, bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven en ijverig in het breken van het brood en het gebed. Ontzag beving eenieder, want door de apostelen werden vele wonderbare tekenen verricht. Allen die het geloof hadden aangenomen, waren eensgezind en bezaten alles gemeenschappelijk. Ze waren gewoon hun bezittingen en goederen te verkopen en die onder allen te verdelen naar ieders behoefte. Dagelijks bezochten ze trouw en eensgezind de tempel, braken het brood in een of ander huis, genoten samen hun voedsel in blijdschap en eenvoud van hart, loofden God en stonden bij het hele volk in de gunst. En elke dag bracht de Heer er meer bijeen, die gered zouden worden.
Tweede lezing (1 Petr. 1,3-9)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Petrus.
Dierbaren, gezegend is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons in zijn grote barmhartigheid deed herboren worden tot een leven van hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de dood. Een onvergankelijke, onbederfelijke, onaantastbare erfenis is voor u weggelegd in de hemel. In Gods kracht geborgen door het geloof, wacht gij op het heil, dat al gereed ligt om op het einde van de tijd geopenbaard te worden. Dan zult gij juichen, ook al hebt gij nu, als het zo moet zijn, voor een korte tijd te lijden onder allerlei beproevingen. Maar die zijn nodig om de deugdelijkheid van uw geloof te bewijzen, uw geloof, dat zoveel kostbaarder is dan vergankelijk goud, dat toch ook door vuur gelouterd wordt. Dan zal, wanneer Jezus Christus zich openbaart, lof, heerlijkheid en eer uw deel zijn. Hem hebt gij lief zonder Hem ooit gezien te hebben. In Hem gelooft gij, ofschoon gij Hem ook nu niet ziet. Hoe onuitsprekelijk hoe hemels zal uw vreugde zijn, als gij het einddoel van uw geloof, uw redding, bereikt.
Evangelie (Joh. 20,19-31)
Op de avond van de eerste dag van de week, toen de deuren van de verblijfplaats der leerlingen gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: “Vrede zij u.” Na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen. Nogmaals zei Jezus tot hen: “Vrede zij u. Zoals de Vader Mij gezonden heeft zo zend Ik u.” Na deze woorden blies Hij over hen en zei: “Ontvangt de heilige Geest. Als gij iemand zonden vergeeft, dan zijn ze vergeven en als gij ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven.” Tomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd, was echter niet bij hen toen Jezus kwam. De andere leerlingen vertelde hem: “Wij hebben de Heer gezien.” Maar hij antwoordde: “Zolang ik in zijn handen niet het teken van de nagelen zie, en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken, en mijn hand in zijn zijde leggen, zal ik zeker niet geloven.” Acht dagen later waren zijn leerlingen weer in het huis bijeen, en nu was Tomas er bij. Hoewel de deuren gesloten waren, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: “Vrede zij u.” Vervolgens zei Hij tot Tomas: “Kom hier met uw vinger en bezie mijn handen. Steek uw hand uit en leg die in mijn zijde en wees niet langer ongelovig maar gelovig.” Toen riep Tomas uit: “Mijn Heer en mijn God!” Toen zei Jezus tot Hem: “Omdat ge Mij gezien hebt gelooft ge? Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben.” In het bijzijn van zijn leerlingen heeft Jezus nog vele andere tekenen gedaan, die niet in dit boek zijn opgetekend, maar deze hier zijn opgetekend, opdat gij moogt geloven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat gij door te geloven leven moogt in zijn Naam.
Eerste lezing (Hand. 2,42-47)
Uit de handelingen der Apostelen.
De eerste christenen legden zich ernstig toe op de leer der apostelen, bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven en ijverig in het breken van het brood en het gebed. Ontzag beving eenieder, want door de apostelen werden vele wonderbare tekenen verricht. Allen die het geloof hadden aangenomen, waren eensgezind en bezaten alles gemeenschappelijk. Ze waren gewoon hun bezittingen en goederen te verkopen en die onder allen te verdelen naar ieders behoefte. Dagelijks bezochten ze trouw en eensgezind de tempel, braken het brood in een of ander huis, genoten samen hun voedsel in blijdschap en eenvoud van hart, loofden God en stonden bij het hele volk in de gunst. En elke dag bracht de Heer er meer bijeen, die gered zouden worden.
Tweede lezing (1 Petr. 1,3-9)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Petrus.
Dierbaren, gezegend is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons in zijn grote barmhartigheid deed herboren worden tot een leven van hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de dood. Een onvergankelijke, onbederfelijke, onaantastbare erfenis is voor u weggelegd in de hemel. In Gods kracht geborgen door het geloof, wacht gij op het heil, dat al gereed ligt om op het einde van de tijd geopenbaard te worden. Dan zult gij juichen, ook al hebt gij nu, als het zo moet zijn, voor een korte tijd te lijden onder allerlei beproevingen. Maar die zijn nodig om de deugdelijkheid van uw geloof te bewijzen, uw geloof, dat zoveel kostbaarder is dan vergankelijk goud, dat toch ook door vuur gelouterd wordt. Dan zal, wanneer Jezus Christus zich openbaart, lof, heerlijkheid en eer uw deel zijn. Hem hebt gij lief zonder Hem ooit gezien te hebben. In Hem gelooft gij, ofschoon gij Hem ook nu niet ziet. Hoe onuitsprekelijk hoe hemels zal uw vreugde zijn, als gij het einddoel van uw geloof, uw redding, bereikt.
Evangelie (Joh. 20,19-31)
Op de avond van de eerste dag van de week, toen de deuren van de verblijfplaats der leerlingen gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: “Vrede zij u.” Na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen. Nogmaals zei Jezus tot hen: “Vrede zij u. Zoals de Vader Mij gezonden heeft zo zend Ik u.” Na deze woorden blies Hij over hen en zei: “Ontvangt de heilige Geest. Als gij iemand zonden vergeeft, dan zijn ze vergeven en als gij ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven.” Tomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd, was echter niet bij hen toen Jezus kwam. De andere leerlingen vertelde hem: “Wij hebben de Heer gezien.” Maar hij antwoordde: “Zolang ik in zijn handen niet het teken van de nagelen zie, en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken, en mijn hand in zijn zijde leggen, zal ik zeker niet geloven.” Acht dagen later waren zijn leerlingen weer in het huis bijeen, en nu was Tomas er bij. Hoewel de deuren gesloten waren, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: “Vrede zij u.” Vervolgens zei Hij tot Tomas: “Kom hier met uw vinger en bezie mijn handen. Steek uw hand uit en leg die in mijn zijde en wees niet langer ongelovig maar gelovig.” Toen riep Tomas uit: “Mijn Heer en mijn God!” Toen zei Jezus tot Hem: “Omdat ge Mij gezien hebt gelooft ge? Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben.” In het bijzijn van zijn leerlingen heeft Jezus nog vele andere tekenen gedaan, die niet in dit boek zijn opgetekend, maar deze hier zijn opgetekend, opdat gij moogt geloven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat gij door te geloven leven moogt in zijn Naam.
Liturgy of the Hours Office of Readings The bread of Heaven and the cup of salvation
From the Jerusalem Catecheses
The bread of Heaven and the cup of salvation
On the night he was betrayed our Lord Jesus Christ took bread, and when he had given thanks, he broke it and gave it to his disciples and said: “Take, eat: this is my body.” He took the cup, gave thanks and said: “Take, drink: this is my blood.” Since Christ himself has declared the bread to be his body, who can have any further doubt? Since he himself has said quite categorically, This is my blood, who would dare to question it and say that it is not his blood?
Therefore, it is with complete assurance that we receive the bread and wine as the body and blood of Christ. His body is given to us under the symbol of bread, and his blood is given to us under the symbol of wine, in order to make us by receiving them one body and blood with him. Having his body and blood in our members, we become bearers of Christ and sharers, as Saint Peter says, in the divine nature.
Once, when speaking to the Jews, Christ said: Unless you eat my flesh and drink my blood you shall have no life in you. This horrified them and they left him. Not understanding his words in a spiritual way, they thought the Saviour wished them to practise cannibalism.
Under the old covenant there was showbread, but it came to an end with the old dispensation to which it belonged. Under the new covenant there is bread from heaven and the cup of salvation. These sanctify both soul and body, the bread being adapted to the sanctification of the body, the Word, to the sanctification of the soul.
Do not, then, regard the eucharistic elements as ordinary bread and wine: they are in fact the body and blood of the Lord, as he himself has declared. Whatever your senses may tell you, be strong in faith.
You have been taught and you are firmly convinced that what looks and tastes like bread and wine is not bread and wine but the body and the blood of Christ. You know also how David referred to this long ago when he sang: Bread gives strength to man’s heart and makes his face shine with the oil of gladness. Strengthen your heart, then, by receiving this bread as spiritual bread, and bring joy to the face of your soul.
May purity of conscience remove the veil from the face of your soul so that by contemplating the glory of the Lord, as in a mirror, you may be transformed from glory to glory in Christ Jesus our Lord. To him be glory for ever and ever. Amen.
The bread of Heaven and the cup of salvation
On the night he was betrayed our Lord Jesus Christ took bread, and when he had given thanks, he broke it and gave it to his disciples and said: “Take, eat: this is my body.” He took the cup, gave thanks and said: “Take, drink: this is my blood.” Since Christ himself has declared the bread to be his body, who can have any further doubt? Since he himself has said quite categorically, This is my blood, who would dare to question it and say that it is not his blood?
Therefore, it is with complete assurance that we receive the bread and wine as the body and blood of Christ. His body is given to us under the symbol of bread, and his blood is given to us under the symbol of wine, in order to make us by receiving them one body and blood with him. Having his body and blood in our members, we become bearers of Christ and sharers, as Saint Peter says, in the divine nature.
Once, when speaking to the Jews, Christ said: Unless you eat my flesh and drink my blood you shall have no life in you. This horrified them and they left him. Not understanding his words in a spiritual way, they thought the Saviour wished them to practise cannibalism.
Under the old covenant there was showbread, but it came to an end with the old dispensation to which it belonged. Under the new covenant there is bread from heaven and the cup of salvation. These sanctify both soul and body, the bread being adapted to the sanctification of the body, the Word, to the sanctification of the soul.
Do not, then, regard the eucharistic elements as ordinary bread and wine: they are in fact the body and blood of the Lord, as he himself has declared. Whatever your senses may tell you, be strong in faith.
You have been taught and you are firmly convinced that what looks and tastes like bread and wine is not bread and wine but the body and the blood of Christ. You know also how David referred to this long ago when he sang: Bread gives strength to man’s heart and makes his face shine with the oil of gladness. Strengthen your heart, then, by receiving this bread as spiritual bread, and bring joy to the face of your soul.
May purity of conscience remove the veil from the face of your soul so that by contemplating the glory of the Lord, as in a mirror, you may be transformed from glory to glory in Christ Jesus our Lord. To him be glory for ever and ever. Amen.
donderdag 20 april 2017
"God, however, raised him from the dead, and to that fact we are the witnesses"
First reading H. Mass today
Acts 3:11-26 © |
---|
Everyone
came running towards Peter and John in great excitement, to the Portico
of Solomon, as it is called, where the man was still clinging to Peter
and John. When Peter saw the people he addressed them, ‘Why are you so
surprised at this? Why are you staring at us as though we had made this
man walk by our own power or holiness? You are Israelites, and it is the God of Abraham, Isaac and Jacob, the God of our ancestors, who has glorified his servant
Jesus, the same Jesus you handed over and then disowned in the presence
of Pilate after Pilate had decided to release him. It was you who
accused the Holy One, the Just One, you who demanded the reprieve of a
murderer while you killed the prince of life. God, however, raised him
from the dead, and to that fact we are the witnesses; and it is the name
of Jesus which, through our faith in it, has brought back the strength
of this man whom you see here and who is well known to you. It is faith
in that name that has restored this man to health, as you can all see.
‘Now I know, brothers, that neither you nor your
leaders had any idea what you were really doing; this was the way God
carried out what he had foretold, when he said through all his prophets
that his Christ would suffer. Now you must repent and turn to God, so
that your sins may be wiped out, and so that the Lord may send the time
of comfort. Then he will send you the Christ he has predestined, that is
Jesus, whom heaven must keep till the universal restoration comes which
God proclaimed, speaking through his holy prophets. Moses, for example,
said: The Lord God will raise up a prophet like myself for you, from
among your own brothers; you must listen to whatever he tells you.
The man who does not listen to that prophet is to be cut off from the
people. In fact, all the prophets that have ever spoken, from Samuel
onwards, have predicted these days.
‘You are the heirs of the prophets, the heirs of the
covenant God made with our ancestors when he told Abraham: in your
offspring all the families of the earth will be blessed. It was for you
in the first place that God raised up his servant and sent him to bless
you by turning every one of you from your wicked ways.’
O Sons and Daughters (Latin) - O, filii et filiae
Alleluia,
alleluia, alleluia.
O zonen en dochters, de hemelse Koning, de Koning van de glorie is vandaag verrezen.
Alleluia
Alleluia, alleluia, alleluia.
O zonen en dochters, de hemelse Koning, de Koning van de glorie is vandaag verrezen.
Alleluia
En de leerlingen kwamen 's morgens vroeg op de eerste dag van de week naar het graf.
Alleluia
En Maria Magdalena en de moeder van Jacobus en Salome kwamen om het lichaam te zalven.
Alleluia
Een engel die in het wit gekleed was, zei tot de vrouwen: de Heer is in Galilea.
Alleluia
Laten wij met lofprijzingen en jubelzangen de Heer danken op dit hoogheilig feest.
Alleluia
O zonen en dochters, de hemelse Koning, de Koning van de glorie is vandaag verrezen.
Alleluia
Alleluia, alleluia, alleluia.
O zonen en dochters, de hemelse Koning, de Koning van de glorie is vandaag verrezen.
Alleluia
En de leerlingen kwamen 's morgens vroeg op de eerste dag van de week naar het graf.
Alleluia
En Maria Magdalena en de moeder van Jacobus en Salome kwamen om het lichaam te zalven.
Alleluia
Een engel die in het wit gekleed was, zei tot de vrouwen: de Heer is in Galilea.
Alleluia
Laten wij met lofprijzingen en jubelzangen de Heer danken op dit hoogheilig feest.
Alleluia
maandag 17 april 2017
Paus Benedictus XVI viert 90ste verjaardag
Lezingen Paaszondag Jaar A
1e zondag van Pasen, jaar A
Eerste lezing (Hand. 10,34a,37-43)
Uit de handelingen der Apostelen.
In die tijd nam Petrus het woord en sprak: “Gij weet wat er overal in Judea gebeurd is; hoe Jezus van Nazaret zijn optreden begon in Galilea na het doopsel dat Johannes predikte, en hoe God Hem gezalfd heeft met de heilige Geest en met kracht. Hij ging weldoende rond en genas allen die onder de dwingelandij van de duivel stonden, want God was met Hem. En wij getuigen van alles wat Hij in het land van de Joden en in Jeruzalem gedaan heeft. Hem hebben ze aan het kruishout geslagen en vermoord. God heeft Hem echter op de derde dag doen opstaan en laten verschijnen, niet aan het hele volk, maar aan de getuigen die door God tevoren waren uitgekozen, aan ons die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden was opgestaan. Hij gaf ons de opdracht aan het volk te prediken, en te getuigen dat Hij de door God aangestelde rechter is over de levende en de doden. Van Hem leggen alle profeten het getuigenis af, dat ieder die in Hem gelooft door zijn Naam vergiffenis van zonden verkrijgt.”
Tweede lezing Jaar A (Kol. 3,1-4)
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Kolosse.
Broeders en zusters, als gij dan met Christus ten leven zijt gewekt, zoekt wat boven is, daar waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods. Zint op het hemelse, niet op het aardse. Gij zijt immers gestorven en uw leven is nu met Christus verborgen in God. Christus is uw leven, en wanneer Hij verschijnt zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid.
Sequentie
Laat ons ‘t Lam van Pasen loven,
't Lam Gods met offers eren.
Ja, het Lam redt de schapen,
Christus brengt door zijn onschuld
ons arme zondaren tot de Vader.
Dood en leven, o wonder,
moeten strijden tesamen.
Die stierf, Hij leeft, Hij is onze koning.
Zeg het ons Maria,
wat is ‘t dat gij gezien hebt?
Het graf van Christus dat leeg was,
de glorie van Hem die opgestaan is,
eng'len als getuigen,
de zweetdoek en het doodskleed.
Mijn hoop, mijn Christus in leven!
Zie Hij gaat u voor naar Galilea.
Waarlijk Christus is verrezen: stond op uit de doden.
O Koning, onze Held, geef ons vrede. Alleluia.
Evangelie Jaar A (Joh. 20,1-9)
Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena vroeg in de morgen, het was nog donker, bij het graf en zag dat de steen van het graf was weggerold. Zij liep snel naar Simon Petrus en naar de andere, de door Jezus beminde leerling en zei tot hen: “Ze hebben de Heer uit het graf genomen en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd.” Daarop gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf. Ze liepen samen vlug voort, maar de andere leerling snelde Petrus vooruit en kwam het eerst bij het graf aan. Voorover bukkend zag hij de zwachtels liggen, maar hij ging niet naar binnen. Simon Petrus die hem volgde, kwam ook bij het graf en trad wel binnen. Hij zag dat de zwachtels er lagen, maar dat de zweetdoek die zijn hoofd had bedekt niet bij de zwachtels lag, maar ergens afzonderlijk opgerold op een andere plaats. Toen ging ook de andere leerling, die het eerst bij het graf was aangekomen naar binnen; hij zag en geloofde, want zij hadden nog niet begrepen hetgeen er geschreven stond, dat Hij namelijk uit de doden moest opstaan.
Eerste lezing (Hand. 10,34a,37-43)
Uit de handelingen der Apostelen.
In die tijd nam Petrus het woord en sprak: “Gij weet wat er overal in Judea gebeurd is; hoe Jezus van Nazaret zijn optreden begon in Galilea na het doopsel dat Johannes predikte, en hoe God Hem gezalfd heeft met de heilige Geest en met kracht. Hij ging weldoende rond en genas allen die onder de dwingelandij van de duivel stonden, want God was met Hem. En wij getuigen van alles wat Hij in het land van de Joden en in Jeruzalem gedaan heeft. Hem hebben ze aan het kruishout geslagen en vermoord. God heeft Hem echter op de derde dag doen opstaan en laten verschijnen, niet aan het hele volk, maar aan de getuigen die door God tevoren waren uitgekozen, aan ons die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden was opgestaan. Hij gaf ons de opdracht aan het volk te prediken, en te getuigen dat Hij de door God aangestelde rechter is over de levende en de doden. Van Hem leggen alle profeten het getuigenis af, dat ieder die in Hem gelooft door zijn Naam vergiffenis van zonden verkrijgt.”
Tweede lezing Jaar A (Kol. 3,1-4)
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Kolosse.
Broeders en zusters, als gij dan met Christus ten leven zijt gewekt, zoekt wat boven is, daar waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods. Zint op het hemelse, niet op het aardse. Gij zijt immers gestorven en uw leven is nu met Christus verborgen in God. Christus is uw leven, en wanneer Hij verschijnt zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid.
Sequentie
Laat ons ‘t Lam van Pasen loven,
't Lam Gods met offers eren.
Ja, het Lam redt de schapen,
Christus brengt door zijn onschuld
ons arme zondaren tot de Vader.
Dood en leven, o wonder,
moeten strijden tesamen.
Die stierf, Hij leeft, Hij is onze koning.
Zeg het ons Maria,
wat is ‘t dat gij gezien hebt?
Het graf van Christus dat leeg was,
de glorie van Hem die opgestaan is,
eng'len als getuigen,
de zweetdoek en het doodskleed.
Mijn hoop, mijn Christus in leven!
Zie Hij gaat u voor naar Galilea.
Waarlijk Christus is verrezen: stond op uit de doden.
O Koning, onze Held, geef ons vrede. Alleluia.
Evangelie Jaar A (Joh. 20,1-9)
Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena vroeg in de morgen, het was nog donker, bij het graf en zag dat de steen van het graf was weggerold. Zij liep snel naar Simon Petrus en naar de andere, de door Jezus beminde leerling en zei tot hen: “Ze hebben de Heer uit het graf genomen en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd.” Daarop gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf. Ze liepen samen vlug voort, maar de andere leerling snelde Petrus vooruit en kwam het eerst bij het graf aan. Voorover bukkend zag hij de zwachtels liggen, maar hij ging niet naar binnen. Simon Petrus die hem volgde, kwam ook bij het graf en trad wel binnen. Hij zag dat de zwachtels er lagen, maar dat de zweetdoek die zijn hoofd had bedekt niet bij de zwachtels lag, maar ergens afzonderlijk opgerold op een andere plaats. Toen ging ook de andere leerling, die het eerst bij het graf was aangekomen naar binnen; hij zag en geloofde, want zij hadden nog niet begrepen hetgeen er geschreven stond, dat Hij namelijk uit de doden moest opstaan.
zaterdag 15 april 2017
Paaswens van onze Pastoor
Zalig Pasen!
Vanaf Aswoensdag tot Pasen is het een hele ruk, zeker als je er bewust werk maakt van de ‘actiepunten’ die de Kerk ons altijd tijdens de voorbereidingstijd op Pasen aanreikt. De Veertigdagentijd is zoiets als een jaarlijkse APK-keuring; dan nemen we ons leven nog eens onder de loep, onze relatie met onze naaste, onze relatie met God en onze relatie met onszelf (vgl. Mt.6,1-18). Zijn we in balans als het gaat om onze aandacht en zorg voor onszelf en de ander? Als je je daar eens echt mee bezig wilt houden, als je je leven eens echt tegen het licht wil houden, dan vraagt dat energie, dan kost dat tijd. Maar het levert wel wat op, niet zomaar ‘wat’, maar - als we Jezus mogen geloven - meer dan we ooit voor mogelijk hadden gehouden. En wie dat beseft, die heeft het er graag voor over: die investering in energie en tijd.
Gelukkig is daar aan het begin van de Vastentijd ook aandacht voor, de vastentijd die ook wel eens vergeleken wordt met een ‘retraite’, een periode van afzondering voor spiritueel zelfonderzoek en geestelijke oefening. Nadat we op de eerste Vastenzondag werden uitgenodigd met Jezus de ‘woestijn van de beproeving’ binnen te trekken (Mt.4,1-11), werd al meteen de zondag erop een tipje van de sluier opgelicht van wat die woestijntocht uiteindelijk zal opleveren: het beloofde land van melk en honing, oftewel de hemel (Mt.17,1-9).
Maar ook in de ‘aanloop’ naar de eerste Vastenzondag werd daar al bij stil gestaan. De Vastentijd wordt immers steevast op Aswoensdag geopend met een dramatische oproep om ons toch vooral met God te willen verzoenen en ‘met vasten, geween en rouwklacht’ boete te doen voor onze zonden (Joel 2,12-18). Daags erna wordt die oproep verbonden met de uitnodiging om dat wat we onszelf in deze periode opleggen en ontzeggen in te voegen in het zoenoffer dat Jezus zelf op Goede vrijdag zal brengen (Luc.9,22-25). Op die dag, de dag dat ‘de bruidegom van ons wordt weggenomen’, zal er dan ook (zelfs extra) gevast worden (Mt.9,14-15). De bereidheid om (ook en vooral die dag) te vasten onderstreept onze bereidheid om boete te doen, want Jezus is niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars, opdat ze zich bekeren (Luc,5,27-32).
Dat is dus – in een notendop - de zin en de betekenis van de Vastentijd, de veertigdaagse voorbereiding op Pasen: de jaarlijkse herdenking van Jezus, lijden, sterven en verrijzenis. Want aan Jezus’ lijden, sterven en verrijzen danken we niet alleen de vergiffenis van onze zonden, maar ook en vooral onze toegang tot het eeuwig leven. Dat is ook de reden waarom Pasen zo’n groot feest is, zelfs het grootste feest dat wij christenen te vieren hebben. Dankzij Gods liefde en barmhartigheid is Jezus’ Pasen immers ook óns Pasen geworden; dankzij Jezus’ verzoenend kruisoffer is er immers ook voor ons uitzicht op verrijzenis en eeuwig leven gekomen!
Het is ons Paasgeloof dat ons op de weg van het leven (beter: naar het Leven) gaande en staande houdt, het Paasgeloof dat ons niet alleen nieuw (levens-)perspectief geeft, maar ons daar ook nu al in doet delen. In en door ons doopsel zijn we eigenlijk al van de dood naar het leven overgegaan (vgl. Joh.5,24). Redenen te over om het Paasfeest niet zomaar voorbij te laten gaan; redenen te over om na de ‘winterse’ vasten de (voorjaars-)bloemetjes weer eens buiten te zetten, ons leven weer in het volle licht en de intense warmte van Pasen te plaatsen. Want dat doet goed, zo goed als goed maar zijn kan. En dat is ook wat ik U en mij, ons allen graag van harte, mede namens ons pastoraal team en ons kerkbestuur, toewens als ik besluit met een welgemeend: zalig Pasen!
Jos. L’Ortye, pastoor
Vanaf Aswoensdag tot Pasen is het een hele ruk, zeker als je er bewust werk maakt van de ‘actiepunten’ die de Kerk ons altijd tijdens de voorbereidingstijd op Pasen aanreikt. De Veertigdagentijd is zoiets als een jaarlijkse APK-keuring; dan nemen we ons leven nog eens onder de loep, onze relatie met onze naaste, onze relatie met God en onze relatie met onszelf (vgl. Mt.6,1-18). Zijn we in balans als het gaat om onze aandacht en zorg voor onszelf en de ander? Als je je daar eens echt mee bezig wilt houden, als je je leven eens echt tegen het licht wil houden, dan vraagt dat energie, dan kost dat tijd. Maar het levert wel wat op, niet zomaar ‘wat’, maar - als we Jezus mogen geloven - meer dan we ooit voor mogelijk hadden gehouden. En wie dat beseft, die heeft het er graag voor over: die investering in energie en tijd.
Gelukkig is daar aan het begin van de Vastentijd ook aandacht voor, de vastentijd die ook wel eens vergeleken wordt met een ‘retraite’, een periode van afzondering voor spiritueel zelfonderzoek en geestelijke oefening. Nadat we op de eerste Vastenzondag werden uitgenodigd met Jezus de ‘woestijn van de beproeving’ binnen te trekken (Mt.4,1-11), werd al meteen de zondag erop een tipje van de sluier opgelicht van wat die woestijntocht uiteindelijk zal opleveren: het beloofde land van melk en honing, oftewel de hemel (Mt.17,1-9).
Maar ook in de ‘aanloop’ naar de eerste Vastenzondag werd daar al bij stil gestaan. De Vastentijd wordt immers steevast op Aswoensdag geopend met een dramatische oproep om ons toch vooral met God te willen verzoenen en ‘met vasten, geween en rouwklacht’ boete te doen voor onze zonden (Joel 2,12-18). Daags erna wordt die oproep verbonden met de uitnodiging om dat wat we onszelf in deze periode opleggen en ontzeggen in te voegen in het zoenoffer dat Jezus zelf op Goede vrijdag zal brengen (Luc.9,22-25). Op die dag, de dag dat ‘de bruidegom van ons wordt weggenomen’, zal er dan ook (zelfs extra) gevast worden (Mt.9,14-15). De bereidheid om (ook en vooral die dag) te vasten onderstreept onze bereidheid om boete te doen, want Jezus is niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars, opdat ze zich bekeren (Luc,5,27-32).
Dat is dus – in een notendop - de zin en de betekenis van de Vastentijd, de veertigdaagse voorbereiding op Pasen: de jaarlijkse herdenking van Jezus, lijden, sterven en verrijzenis. Want aan Jezus’ lijden, sterven en verrijzen danken we niet alleen de vergiffenis van onze zonden, maar ook en vooral onze toegang tot het eeuwig leven. Dat is ook de reden waarom Pasen zo’n groot feest is, zelfs het grootste feest dat wij christenen te vieren hebben. Dankzij Gods liefde en barmhartigheid is Jezus’ Pasen immers ook óns Pasen geworden; dankzij Jezus’ verzoenend kruisoffer is er immers ook voor ons uitzicht op verrijzenis en eeuwig leven gekomen!
Het is ons Paasgeloof dat ons op de weg van het leven (beter: naar het Leven) gaande en staande houdt, het Paasgeloof dat ons niet alleen nieuw (levens-)perspectief geeft, maar ons daar ook nu al in doet delen. In en door ons doopsel zijn we eigenlijk al van de dood naar het leven overgegaan (vgl. Joh.5,24). Redenen te over om het Paasfeest niet zomaar voorbij te laten gaan; redenen te over om na de ‘winterse’ vasten de (voorjaars-)bloemetjes weer eens buiten te zetten, ons leven weer in het volle licht en de intense warmte van Pasen te plaatsen. Want dat doet goed, zo goed als goed maar zijn kan. En dat is ook wat ik U en mij, ons allen graag van harte, mede namens ons pastoraal team en ons kerkbestuur, toewens als ik besluit met een welgemeend: zalig Pasen!
Jos. L’Ortye, pastoor
Liturgia Horarum Korte lezing Vespers - daarom is uw geloof in God tevens hoop op God.
Gij weet dat gij niet met vergankelijke dingen, zoals goud of zilver, zijt verlost uit het zinloze bestaan dat gij van uw vaderen hadt geërfd. Gij zijt verlost door het kostbaar bloed van Christus, het lam zonder vlek of gebrek, dat uitverkoren was vóór de grondlegging der wereld, maar eerst op het einde der tijden is verschenen, om uwentwil. Door Hem gelooft gij in God, die Hem van de doden heeft opgewekt en Hem de heerlijkheid gegeven heeft; daarom is uw geloof in God tevens hoop op God.
vrijdag 14 april 2017
Liturgy of the Hours The Lord's descent into the underworld
From an ancient homily for Holy Saturday
The Lord's descent into the underworld
Something strange is happening – there is a great silence on earth today, a great silence and stillness. The whole earth keeps silence because the King is asleep. The earth trembled and is still because God has fallen asleep in the flesh and he has raised up all who have slept ever since the world began. God has died in the flesh and hell trembles with fear.
He has gone to search for our first parent, as for a lost sheep. Greatly desiring to visit those who live in darkness and in the shadow of death, he has gone to free from sorrow the captives Adam and Eve, he who is both God and the son of Eve. The Lord approached them bearing the cross, the weapon that had won him the victory. At the sight of him Adam, the first man he had created, struck his breast in terror and cried out to everyone: “My Lord be with you all.” Christ answered him: “And with your spirit.” He took him by the hand and raised him up, saying: “Awake, O sleeper, and rise from the dead, and Christ will give you light.”
I am your God, who for your sake have become your son. Out of love for you and for your descendants I now by my own authority command all who are held in bondage to come forth, all who are in darkness to be enlightened, all who are sleeping to arise. I order you, O sleeper, to awake. I did not create you to be held a prisoner in hell. Rise from the dead, for I am the life of the dead. Rise up, work of my hands, you who were created in my image. Rise, let us leave this place, for you are in me and I am in you; together we form only one person and we cannot be separated. For your sake I, your God, became your son; I, the Lord, took the form of a slave; I, whose home is above the heavens, descended to the earth and beneath the earth. For your sake, for the sake of man, I became like a man without help, free among the dead. For the sake of you, who left a garden, I was betrayed to the Jews in a garden, and I was crucified in a garden.
See on my face the spittle I received in order to restore to you the life I once breathed into you. See there the marks of the blows I received in order to refashion your warped nature in my image. On my back see the marks of the scourging I endured to remove the burden of sin that weighs upon your back. See my hands, nailed firmly to a tree, for you who once wickedly stretched out your hand to a tree.
I slept on the cross and a sword pierced my side for you who slept in paradise and brought forth Eve from your side. My side has healed the pain in yours. My sleep will rouse you from your sleep in hell. The sword that pierced me has sheathed the sword that was turned against you.
Rise, let us leave this place. The enemy led you out of the earthly paradise. I will not restore you to that paradise, but I will enthrone you in heaven. I forbade you the tree that was only a symbol of life, but see, I who am life itself am now one with you. I appointed cherubim to guard you as slaves are guarded, but now I make them worship you as God. The throne formed by cherubim awaits you, its bearers swift and eager. The bridal chamber is adorned, the banquet is ready, the eternal dwelling places are prepared, the treasure houses of all good things lie open. The kingdom of heaven has been prepared for you from all eternity.
De Gekruisigde leeft!
De
Orde van het Heilig Graf heeft door haar oorsprong een bijzondere binding met
de Heilig Grafkerk in Jeruzalem, waar bij het Graf van de Verrezen Heer de
gedachtenis aan het Paasmysterie van lijden, dood en verrijzenis steeds levend
is gehouden. Daarom vormt het Paasmysterie en onze deelname daaraan de kern van
onze spiritualiteit.
Het
Paasmysterie bewerkt in ons nieuwheid van leven en dezelfde gezindheid die was
in Christus Jezus, om de Vader dank te kunnen brengen voor Zijn
onuitsprekelijke gave en maakt ons werktuig van de Geest tot heil van de
medemens (vgl. Rom 6,4; Fil 2,5 en 2 Kor 9,15).
Wij
zijn geestelijke erfgenamen van de Regulieren Kanunniken van het heilig Graf,
van de Verrijzenis te Jeruzalem, voor wie de Verrijzenis bron was van hun leven
en apostolische dienstbaarheid.
Door
deze oorsprong zijn wij in zekere zin ook erfgenamen van die eerste vrouwen
rond het graf van de Heer, die ooggetuigen waren van Zijn leven, lijden, dood
en graflegging (Mt 27,55-56). Zij waren degenen die openstonden om het Licht
van de Verrezene te ontwaren en aan wie de zending werd toevertrouwd “Gaat
terstond op weg en zegt aan Zijn leerlingen dat Hij is opgewekt uit de doden”
(Mt 28, 1 e.v.).
Geen
Paasviering zonder stil te staan bij Zijn Graf. Hier kunnen we, als we ons
daarvoor ontvankelijk maken, het zwijgen van het Woord horen, wat Jezus ons
zeggen wil tussen de duisternis van Golgotha en het vroege morgenlicht van die
eerste dag van de grote Sabbatweek. De slapende wachters worden niets gewaar.
Geconfronteerd met het Graf stuiten we op de paradox, de schijnbare
tegenstelling tussen de concrete realiteit van de dood en het leven, onheil en
heil; met leegte en volheid, met de grafsteen en de levende Geest; met wanhoop
en hoop; met “hier”en “niet hier”.
Het
Graf van de Heer herinnert ons aan de gekruisigde, “nedergedaald ter helle”.
Tot in de diepste Godverlatenheid. Laatste consequentie voor de Herder om het
verlorenen te bevrijden en terug te brengen naar het Leven. Liefde “tot het
uiterste” – zichtbaar makend wat Mozes mocht horen bij het “brandende
medelijden van God” van Exodus 3, 7-8: “Ik heb de ellende van mijn volk terdege
gezien. Ik ken hun smarten. Daarom ben ik neergedaald”. En wat dit “neergedaald”
betekent horen we door de profeet Jesaja (53, 6 e.v.) ”men plaatste zijn graf
bij de goddelozen”. Het is Liefde die zich identificeert met de geringsten (Mt
25,31 e.v.), met hen die leven in het rijk van de dood. Het is de liefde die
openstaat tot leven. Stilstaan bij het
Graf betekent dan: met Hem neerdalen en ons degenen herinneren die in onze
dagen ter dood worden gebracht, die neergeslagen zijn – en daar niet in
berusten. Stilstaan bij het Graf betekent ook de moed om ons van onze eigen
duisternis van lamlendigheid, traagheid, wegkijken te laten bevrijden. Met welk
doel? Om van de Verrezen Heer de kracht
tot liefde te ontvangen, het branden van mededogen.
Pasen
vieren is dus niet vrijblijvend, maar een krachtige en blijvende impuls om ons
steeds in de kern te vernieuwen. Dan kan ook de opdracht van de vrouwen bij het
Graf worden vervuld: “Gaat en verkondigt dat de Gekruisigde leeft!”
Veertiende statie Jezus wordt in het Graf gelegd.
JEZUS WORDT IN HET GRAF GELEGD
Mijn naakte lichaam
wordt bekleed met doeken.
Eerst had gij Mij mijn kleren ontnomen, toen er nog leven was.
Nu de dood is gekomen, wilt gij, eens weggevlucht,
Mij weer zoeken
en bekleden.
Bekleedt uzelf,
mar met de nieuwe mens.
treedt binnen.
Leg mijn lichaam in het graf.
Maar zoekt de levende niet bij de doden.
Verwacht mijn kracht:
Uit dit graf zal ik verrijzen,
en neem u dan mee
ten paradijze,
waar gij eeuwig leven zult.
Dit graf wordt de moederschoot
van mijn nieuwe volk.
De overwinning op de dood
voor al wie met Mij gedoopt
wordt in lijden en sterven.
Ik neem u mee,
van het aardse naar het hemelse Pasen.
Vreest niet,
uw Heiland slaapt
in het graf, de poort naar eeuwig leven.
Ik laat u nooit alleen.
Mijn volk, mijn eigen volk,
dit alles heb Ik voor u gedaan.
Laat uw droefheid in vreugde verkeren,
want gij hebt een gelukzalige schuld.
Ontferm U over ons, Heer, ontferm U over ons.
God, wees ons, zondaars, genadig.
Veertiende statie van de Kruisweg, Katholiek Gebedenboek, 1986, 262-263
Liturgy of the Hours Reading Compline - They will see the Lord face to face
Apocalypse 22:4-5
They will see the Lord face to face, and his name will be written on their foreheads. It will never be night again and they will not need lamplight or sunlight, because the Lord God will be shining on them. They will reign for ever and ever.
They will see the Lord face to face, and his name will be written on their foreheads. It will never be night again and they will not need lamplight or sunlight, because the Lord God will be shining on them. They will reign for ever and ever.
Consummatum est Het is volbracht
Zie, mijn knecht
zal slagen,
hij zal oprijzen
en hoog, zeer hoog verheven zijn.
Er was een tijd
dat velen ontzet over u stonden,
- zijn
verschijning was onmenselijk geschonden,
en zijn uiterlijk
had niets meer van een mensenkind.
Maar eens zal hij
alle volkeren doen opschrikken,
dan sluiten
koningen om hem hun mond,
omdat zij zien wat
hen niet is voorzegd,
en aanschouwen
waarvan ze nooit hebben gehoord.
Jesaja
52, 13-15
donderdag 13 april 2017
Lezingen H. Mis Witte Donderdag
Witte Donderdag - Avondmis - jaren A, B en C
Eerste lezing (Ex. 12, 1-8.11-14)
Uit het boek Exodus.
In die dagen richtte de Heer het woord tot Mozes en Aäron in Egypte en sprak:
“Deze maand moet gij beschouwen als de beginmaand,
als de eerste maand van het jaar.
Maak aan heel de gemeenschap van Israël het volgende bekend:
op de tiende van deze maand moet ieder gezin een lam uitkiezen,
ieder huis een lam.
Als een gezin te klein is voor een lam, dan moeten ze,
rekening houdend met het aantal personen,
samen doen met hun naaste buurman.
Bij het verdelen van het lam
moet er rekening gehouden worden met ieders eetlust.
Het lam moet gaaf zijn,
van het mannelijk geslacht en eenjarig.
Ge kunt er een schaap of een geit voor nemen.
Ge moet de dieren vasthouden tot aan de veertiende van de maand.
Dan moet heel de verzamelde gemeenschap van Israël
ze slachten in de avondschemering.
Vervolgens moet gij wat bloed nemen en dat uitstrijken
over de beide deurposten en over de bovenbalk van de deur
van alle huizen waar het lam gegeten wordt.
In dezelfde nacht moet het vlees gegeten worden,
op het vuur gebraden.
Het moet gegeten worden met ongezuurd brood en bittere kruiden.
En dit is de wijze waarop gij het lam moet eten:
uw lendenen om gord, uw voeten geschoeid en uw stok in de hand.
Haastig moet ge het eten,
want het is Pasen voor de Heer.
Deze nacht zal Ik door Egypte gaan
en alle eerstgeborenen van Egypte, zowel mensen als dieren,
zal Ik slaan.
Aan alle goden van Egypte zal Ik het vonnis voltrekken.
Maar het bloed aan de huizen zal een teken zijn
dat gij daar woont.
Als Ik het bloed aan uw huizen zie,
zal Ik u voorbijgaan.
Geen vernietigende plaat zal u treffen als Ik Egypte sla.
Deze dag moet gij tot een gedenkdag maken,
ge moet hem vieren als een feest ter ere van de Heer.
Van geslacht tot geslacht moet ge hem
als een eeuwige instelling vieren.”
Tweede lezing (1 Kor. 11, 23-26)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Broeders en zusters,
zelf heb ik van de Heer de overlevering ontvangen,
die ik u op mijn beurt heb doorgegeven:
dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd overgeleverd
brood nam
en na gedankt te hebben het brak
en zei:
“Dit is mijn Lichaam voor u.
Doet dit tot mijn gedachtenis.”
Zo ook nam Hij na de maaltijd de beker
met de woorden:
“Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed.
Doet dit
elke keer dat gij hem drinkt
tot mijn gedachtenis.”
Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt
verkondigt gij de dood des Heren
totdat Hij wederkomt.
Evangelie (Joh. 13, 1-15)
Het paasfeest was op handen.
Jezus, die wist dat zijn uur gekomen was
om uit deze wereld over te gaan naar de Vader,
en die de zijnen in de wereld bemind had,
gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe.
Onder de maaltijd,
toen de duivel reeds
aan Judas Iskariot, de zoon van Simon,
het plan had ingegeven om Hem over te leveren,
stond Jezus van tafel op.
In het bewustzijn
dat de Vader Hem alles in handen had gegeven
en dat Hij van God was uitgegaan
en naar God terugkeerde,
legde Hij zijn bovenkleren af,
nam een linnen doek en omgordde zich daarmee.
Daarop goot Hij water in het wasbekken
en begon de voeten van de leerlingen te wassen
en ze met de doek waarmee Hij omgord was af te drogen.
Zo kwam Hij bij Simon Petrus,
die echter tot Hem zei:
“Heer, wilt Gij mij de voeten wassen?”
Jezus gaf hem ten antwoord:
“Wat Ik doe, begrijpt ge nu nog niet,
maar later zult gij het inzien.”
Toen zei Petrus tot Hem:
“Nooit in der eeuwigheid zult Gij mij de voeten wassen!”
Jezus antwoordde Hem:
“Als gij u niet door Mij laat wassen,
kunt gij mijn deelgenoot niet zijn.”
Daarop zei Simon Petrus tot Hem:
“Heer, dan niet alleen mijn voeten,
maar ook mijn handen en hoofd.”
Maar Jezus antwoordde:
“Wie een bad heeft genomen, behoeft zich niet meer te wassen,
tenzij de voeten,
hij is immers helemaal rein.
Ook gij zijt rein,
ofschoon niet allen.”
Hij wist immers wie Hem zou overleveren.
Daarom zei Hij:
“Niet allen zijt gij rein.”
Toen Hij dan hun voeten had gewassen,
zijn bovenkleren had aangetrokken
en weer aan tafel was gegaan
sprak Hij tot hen:
“Begrijpt gij wat Ik u gedaan heb?
Gij spreekt Mij aan als Leraar en Heer,
en dat doet gij terecht, want dat ben Ik.
Maar als Ik,
de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen,
dan behoort ook gij elkaar de voeten te wassen.
Ik heb u een voorbeeld gegeven,
opdat gij zoudt doen zoals Ik u gedaan heb.”
Eerste lezing (Ex. 12, 1-8.11-14)
Uit het boek Exodus.
In die dagen richtte de Heer het woord tot Mozes en Aäron in Egypte en sprak:
“Deze maand moet gij beschouwen als de beginmaand,
als de eerste maand van het jaar.
Maak aan heel de gemeenschap van Israël het volgende bekend:
op de tiende van deze maand moet ieder gezin een lam uitkiezen,
ieder huis een lam.
Als een gezin te klein is voor een lam, dan moeten ze,
rekening houdend met het aantal personen,
samen doen met hun naaste buurman.
Bij het verdelen van het lam
moet er rekening gehouden worden met ieders eetlust.
Het lam moet gaaf zijn,
van het mannelijk geslacht en eenjarig.
Ge kunt er een schaap of een geit voor nemen.
Ge moet de dieren vasthouden tot aan de veertiende van de maand.
Dan moet heel de verzamelde gemeenschap van Israël
ze slachten in de avondschemering.
Vervolgens moet gij wat bloed nemen en dat uitstrijken
over de beide deurposten en over de bovenbalk van de deur
van alle huizen waar het lam gegeten wordt.
In dezelfde nacht moet het vlees gegeten worden,
op het vuur gebraden.
Het moet gegeten worden met ongezuurd brood en bittere kruiden.
En dit is de wijze waarop gij het lam moet eten:
uw lendenen om gord, uw voeten geschoeid en uw stok in de hand.
Haastig moet ge het eten,
want het is Pasen voor de Heer.
Deze nacht zal Ik door Egypte gaan
en alle eerstgeborenen van Egypte, zowel mensen als dieren,
zal Ik slaan.
Aan alle goden van Egypte zal Ik het vonnis voltrekken.
Maar het bloed aan de huizen zal een teken zijn
dat gij daar woont.
Als Ik het bloed aan uw huizen zie,
zal Ik u voorbijgaan.
Geen vernietigende plaat zal u treffen als Ik Egypte sla.
Deze dag moet gij tot een gedenkdag maken,
ge moet hem vieren als een feest ter ere van de Heer.
Van geslacht tot geslacht moet ge hem
als een eeuwige instelling vieren.”
Tweede lezing (1 Kor. 11, 23-26)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Broeders en zusters,
zelf heb ik van de Heer de overlevering ontvangen,
die ik u op mijn beurt heb doorgegeven:
dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd overgeleverd
brood nam
en na gedankt te hebben het brak
en zei:
“Dit is mijn Lichaam voor u.
Doet dit tot mijn gedachtenis.”
Zo ook nam Hij na de maaltijd de beker
met de woorden:
“Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed.
Doet dit
elke keer dat gij hem drinkt
tot mijn gedachtenis.”
Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt
verkondigt gij de dood des Heren
totdat Hij wederkomt.
Evangelie (Joh. 13, 1-15)
Het paasfeest was op handen.
Jezus, die wist dat zijn uur gekomen was
om uit deze wereld over te gaan naar de Vader,
en die de zijnen in de wereld bemind had,
gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe.
Onder de maaltijd,
toen de duivel reeds
aan Judas Iskariot, de zoon van Simon,
het plan had ingegeven om Hem over te leveren,
stond Jezus van tafel op.
In het bewustzijn
dat de Vader Hem alles in handen had gegeven
en dat Hij van God was uitgegaan
en naar God terugkeerde,
legde Hij zijn bovenkleren af,
nam een linnen doek en omgordde zich daarmee.
Daarop goot Hij water in het wasbekken
en begon de voeten van de leerlingen te wassen
en ze met de doek waarmee Hij omgord was af te drogen.
Zo kwam Hij bij Simon Petrus,
die echter tot Hem zei:
“Heer, wilt Gij mij de voeten wassen?”
Jezus gaf hem ten antwoord:
“Wat Ik doe, begrijpt ge nu nog niet,
maar later zult gij het inzien.”
Toen zei Petrus tot Hem:
“Nooit in der eeuwigheid zult Gij mij de voeten wassen!”
Jezus antwoordde Hem:
“Als gij u niet door Mij laat wassen,
kunt gij mijn deelgenoot niet zijn.”
Daarop zei Simon Petrus tot Hem:
“Heer, dan niet alleen mijn voeten,
maar ook mijn handen en hoofd.”
Maar Jezus antwoordde:
“Wie een bad heeft genomen, behoeft zich niet meer te wassen,
tenzij de voeten,
hij is immers helemaal rein.
Ook gij zijt rein,
ofschoon niet allen.”
Hij wist immers wie Hem zou overleveren.
Daarom zei Hij:
“Niet allen zijt gij rein.”
Toen Hij dan hun voeten had gewassen,
zijn bovenkleren had aangetrokken
en weer aan tafel was gegaan
sprak Hij tot hen:
“Begrijpt gij wat Ik u gedaan heb?
Gij spreekt Mij aan als Leraar en Heer,
en dat doet gij terecht, want dat ben Ik.
Maar als Ik,
de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen,
dan behoort ook gij elkaar de voeten te wassen.
Ik heb u een voorbeeld gegeven,
opdat gij zoudt doen zoals Ik u gedaan heb.”
Liturgy of the Hours Saint Melito of Sardis, bishop The Lamb that was slain has delivered us from death and given us life
From an Easter homily by Saint Melito of Sardis, bishop
The Lamb that was slain has delivered us from death and given us life
There was much proclaimed by the prophets about the mystery of the Passover: that mystery is Christ, and to him be glory for ever and ever. Amen.
For the sake of suffering humanity he came down from heaven to earth, clothed himself in that humanity in the Virgin’s womb, and was born a man. Having then a body capable of suffering, he took the pain of fallen man upon himself; he triumphed over the diseases of soul and body that were its cause, and by his Spirit, which was incapable of dying, he dealt man’s destroyer, death, a fatal blow.
He was led forth like a lamb; he was slaughtered like a sheep. He ransomed us from our servitude to the world, as he had ransomed Israel from the hand of Egypt; he freed us from our slavery to the devil, as he had freed Israel from the hand of Pharaoh. He sealed our souls with his own Spirit, and the members of our body with his own blood.
He is the One who covered death with shame and cast the devil into mourning, as Moses cast Pharaoh into mourning. He is the One who smote sin and robbed iniquity of offspring, as Moses robbed the Egyptians of their offspring. He is the One who brought us out of slavery into freedom, out of darkness into light, out of death into life, out of tyranny into an eternal kingdom; who made us a new priesthood, a people chosen to be his own for ever. He is the Passover that is our salvation.
It is he who endured every kind of suffering in all those who foreshadowed him. In Abel he was slain, in Isaac bound, in Jacob exiled, in Joseph sold, in Moses exposed to die. He was sacrificed in the Passover lamb, persecuted in David, dishonoured in the prophets.
It is he who was made man of the Virgin, he who was hung on the tree; it is he who was buried in the earth, raised from the dead, and taken up to the heights of heaven. He is the mute lamb, the slain lamb, the lamb born of Mary, the fair ewe. He was seized from the flock, dragged off to be slaughtered, sacrificed in the evening, and buried at night. On the tree no bone of his was broken; in the earth his body knew no decay. He is the One who rose from the dead, and who raised man from the depths of the tomb.
Responsory
The Lamb that was slain has delivered us from death and given us life
There was much proclaimed by the prophets about the mystery of the Passover: that mystery is Christ, and to him be glory for ever and ever. Amen.
For the sake of suffering humanity he came down from heaven to earth, clothed himself in that humanity in the Virgin’s womb, and was born a man. Having then a body capable of suffering, he took the pain of fallen man upon himself; he triumphed over the diseases of soul and body that were its cause, and by his Spirit, which was incapable of dying, he dealt man’s destroyer, death, a fatal blow.
He was led forth like a lamb; he was slaughtered like a sheep. He ransomed us from our servitude to the world, as he had ransomed Israel from the hand of Egypt; he freed us from our slavery to the devil, as he had freed Israel from the hand of Pharaoh. He sealed our souls with his own Spirit, and the members of our body with his own blood.
He is the One who covered death with shame and cast the devil into mourning, as Moses cast Pharaoh into mourning. He is the One who smote sin and robbed iniquity of offspring, as Moses robbed the Egyptians of their offspring. He is the One who brought us out of slavery into freedom, out of darkness into light, out of death into life, out of tyranny into an eternal kingdom; who made us a new priesthood, a people chosen to be his own for ever. He is the Passover that is our salvation.
It is he who endured every kind of suffering in all those who foreshadowed him. In Abel he was slain, in Isaac bound, in Jacob exiled, in Joseph sold, in Moses exposed to die. He was sacrificed in the Passover lamb, persecuted in David, dishonoured in the prophets.
It is he who was made man of the Virgin, he who was hung on the tree; it is he who was buried in the earth, raised from the dead, and taken up to the heights of heaven. He is the mute lamb, the slain lamb, the lamb born of Mary, the fair ewe. He was seized from the flock, dragged off to be slaughtered, sacrificed in the evening, and buried at night. On the tree no bone of his was broken; in the earth his body knew no decay. He is the One who rose from the dead, and who raised man from the depths of the tomb.
Responsory
Abonneren op:
Posts (Atom)