donderdag 6 april 2017

Liturgia Horarum H. Gregorius de Grote Mysterie van onze opwekking ten leven

Uit de ‘Levenslessen bij het boek Job’ van de heilige paus Gregorius de Grote († 604)
 
Het mysterie van onze opwekking tot het leven.
 
De heilige man Job, die het beeld is van de kerk, spreekt nu eens met de stem van haar lichaam, dan weer met de stem van haar hoofd. Maar als hij uit naam van haar leden aan het spreken is, verheft hij zich plotseling tot de woorden van haar hoofd. Dan zegt hij: ‘Toch heb ik nooit geweld gepleegd en mijn gebed is oprecht’ (Job 16, 17). Zo heeft ook Christus, die geen zonde heeft gedaan en in wiens mond geen bedrog gevonden is (vgl. 1 Petr. 2, 22), geleden zonder dat zijn hand ooit onrecht pleegde. Toch heeft Hij de kwelling van het kruis verdragen voor onze verlossing. Hij alleen, meer dan alle anderen, heeft een oprecht gebed tot God gericht. Want in de pijnen zelf van zijn lijden heeft Hij voor zijn vervolgers gebeden: ‘Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen’ (Lc. 23, 34).
Zijn er bij een gebed oprechter woorden of bedoelingen denkbaar dan wanneer iemand zo barmhartig is een voorspraak te zijn voor degenen die hem doen lijden? Daarom wordt het bloed van onze Verlosser, dat zijn vervolgers wreedaardig vergoten hadden, achteraf door hen gelovig gedronken, terwijl ze verkondigen dat Hij de Zoon van God is.
Over dat bloed gaat Job dan ook treffend verder: ‘Aarde, gun mij geen graf; dan blijft mijn bloed roepen om vergelding’ (Job 16, 18). Na de zondeval is er tegen de mens gezegd: ‘Gij zijt stof, en tot stof keert gij terug’ (Gen. 3, 19). Welnu, die aarde heeft het bloed van onze Verlosser niet toegedekt, want elke zondige mens die de prijs van zijn verlossing te drinken krijgt, belijdt en looft Hem en maakt Hem aan zijn omgeving kenbaar, zoveel hij kan. De aarde heeft zijn bloed ook niet toegedekt, omdat de heilige kerk het mysterie van zijn verlossing reeds wereldwijd verkondigd heeft.
Let ook op het vervolg: ‘dan blijft mijn bloed roepen om vergelding’. Het bloed van de verlossing dat wij te drinken krijgen, is de roep van onze Verlosser. Daarom zegt Paulus: ‘Zijn vergoten bloed roept iets beters af dan het bloed van Abel’ (Heb. 12, 24). Omtrent het bloed van Abel was er gezegd: ‘Het bloed van uw broer roept uit de grond tot mij’ (Gen. 4, 10). Maar het bloed van Jezus roept iets beters dan dat van Abel. Dat van Abel immers riep om de dood van de broedermoordenaar, dat van de Heer daarentegen smeekte om het leven van zijn vervolgers. Om nu het mysterie van het lijden van de Heer niet werkeloos te laten in ons, moeten wij wat wij te drinken krijgen, navolgen, en wat wij vereren, aan de anderen verkondigen.
Want als onze tong verzwijgt wat ons hart gelovig heeft aanvaard, blijft zijn roep diep in ons begraven. Maar om dit te vermijden, moet iedereen volgens de maat van zijn vermogen het mysterie van zijn opwekking tot het leven aan zijn omgeving kenbaar maken.