In het jaar 1531 verscheen de maagd Maria op de heuvel
Tepeyac nabij Mexico-Stad, in het gebied dat nu Mexico is, aan Juan Diego
Cuauhtlatoatzin afkomstig uit een geslacht van inheemse Indianen. Op zijn
mantel bleef op wonderbare wijze een beeltenis achter, die de christengelovigen
aldaar nog steeds vereren. Door deze man, die een zeer zuiver geloof bezat,
roept de moeder van God en van de Kerk alle volkeren tot Christus’ liefde.
Uit het overgeleverde verslag, dat ‘Nican Mopohua’
wordt genoemd (Zestiende eeuw, uit het archief van het aartsbisdom van
Mexico-Stad)
Ben
ik, uw Moeder, niet hier?
In het begin
van de maand december van het jaar 1531 ging een arme, vriendelijke indiaan,
Juan Diego genaamd - naar men zegt - uit Cuauhtitlan, op een zaterdag heel
vroeg in de morgen op weg naar de goddelijke eredienst in Tlatilolco, omdat de
zorg voor de geestelijke bediening ervan was toevertrouwd aan de religieuzen
die in Tlatilolco woonden. Toen hij nu bij de heuvel aankwam die Tepeyac wordt
genoemd, begon het al licht te worden. Daar hoorde hij zingen boven op de
heuvel. Maar toen het gezang ophield en hij niet dichter bij kon komen, hoorde
hij dat hij vanaf de top van de heuvel werd geroepen: ‘Dierbare Juan Diego’
werd tegen hem gezegd. Onmiddellijk durfde hij omhoog te klimmen naar de plaats
vanwaar hij hoorde dat hij geroepen, werd.
Zodra hij nu
boven op de heuvel was aangekomen, zag hij een dame staan die hem uitnodigde om
naderbij te komen. Toen hij voor haar stond, was hij zeer verwonderd hoe mooi
ze was: haar kleding schitterde als de zon. Op die plaats maakte de Maagd hem
haar wil bekend. Zij zei hem: ‘Weet, mijn veelgeliefde zoon, dat ik de heilige
Maria ben, de altijd volmaakte Maagd, Moeder van de waarachtige God, de
Schepper van het leven, die alles heeft geschapen en instandhoudt, de Heer van
hemel en aarde. Het is mijn uitdrukkelijke wil en vurig verlangen dat er op
deze plaats een heiligdom voor mij wordt gebouwd, waar ik Hem zal tonen, waar
ik Hem zal loven door Hem te tonen, waar ik mijn liefde en goedheid, mijn hulp
en bescherming zal verlenen, want ik ben werkelijk uw goedertieren Moeder,
zowel van u als van allen die in dit land samenwonen en van alle anderen die
van mij houden, die mij zoeken, die mij toegewijd en vertrouwvol zullen
aanroepen. Daar zal ik luisteren naar hun tranen en verdriet, hun wel doen,
wanneer zij in moeilijkheden verkeren, en uitkomst brengen in iedere nood. Om
nu mijn wens tot vervulling te laten komen moet u naar het paleis van de
bisschop in Mexico-Stad gaan. U moet hem zeggen dat u door mij gezonden bent om
hem te laten weten hoe ik wil dat er hier voor mij een huis wordt gebouwd, dat
er een heiligdom voor mij wordt opgericht, hier in de vallei.’
Toen hij
aankwam in de stad, ging hij meteen naar het huis van de bisschop, die Juan de
Zumarraga heette en tot de orde van de heilige Franciscus behoorde. Toen nu de bisschop
naar Juan Diego had geluisterd, gaf hij - alsof hij hem niet helemaal geloofde
- hem het volgende antwoord: ‘Mijn zoon, kom nog eens terug, dan zal ik opnieuw
naar u luisteren. Ik voor mij zal er over nadenken wat ik moet doen met uw
vraag en verlangen.’
’s Anderendaags
zag hij de Koningin afdalen van de heuvel van waar ze naar hem keek. Zij trad
op hem toe nabij de heuvel, hield hem tegen en zei: ‘Luister, dierbare zoon:
wees volstrekt niet bevreesd of bedroefd in uw hart en maak u geen zorgen over
de ziekte van uw oom of over om het even welke moeilijkheid. Ben ik, uw Moeder,
niet hier? Staat u niet onder mijn beschutting en bescherming? Ben ik niet uw
bron van leven en geluk? Rust u niet in mijn schoot, in mijn armen? Hebt u soms
nog iets anders nodig? Laat niets u bedroeven, niets u in verwarring brengen.
Beklim de heuvel, dierbare zoon - zei ze - en op die plaats waar u mij hebt
gezien en waar ik met u gesproken heb, zult u allerlei bloemen zien. Pluk ze,
verzamel ze, kom dan vandaar naar beneden en breng ze bij mij.’
Juan ging dus
naar beneden en bracht de Hemelkoningin de bloemen die hij verzameld had. Toen
zij nu die bloemen zag, nam zij ze in haar eerbiedwaardige handen en legde ze
weer terug in de mantelkap van Juan en zei hem: ‘Mijn veelgeliefde zoon, deze
bloemen vormen het teken dat u naar de bisschop moet brengen. Ja, u bent mijn
bode, aan uw trouw vertrouw ik dit toe. Met klem draag ik u op: zorg ervoor dat
u uw mantelkap alleen opent in aanwezigheid van de bisschop en laat hem zien wat
u meedraagt. U moet hem ook vertellen hoe ik u heb opgedragen de heuvel te
beklimmen en vandaar bloemen mee te nemen, en wat u allemaal hebt gezien en
bewonderd, opdat hij er geloof aan hecht en voor de bouw van het heiligdom doet
wat ik wil.’
Toen de Hemelkoningin
hem dit alles had opgedragen, zette hij dus rechtstreeks koers naar
Mexico-Stad. Hij ging de weg met vreugde, omdat alles voorspoedig zou verlopen.
Toen Juan nu bij de bisschop binnenkwam, viel hij voor hem neer en vertelde hem
alles wat hij had gezien en waartoe hij naar hem gezonden was. Hij zei hem:
‘Heer, ik heb ten uitvoer gebracht wat u mij hebt opgedragen. Ik ben naar mijn
Vorstin, de Hemelkoningin, de heilige moeder Gods Maria, gegaan om haar te
zeggen dat u een teken vroeg om mij te kunnen geloven en opdat u een heiligdom
bouwt daar waar de Maagd zelf het wenst. Ik heb haar dan ook gezegd dat ik
beloofd heb u een of ander teken te brengen van wat haar wil is. Zij heeft
geluisterd naar wat u vroeg: zij aanvaardde welwillend dat u om een teken vroeg
om haar wil ten uitvoer te brengen, en vandaag heel vroeg in de morgen droeg
zij mij op om opnieuw naar u te gaan.’
De hele stad
liep nu uit: zij zagen de eerbiedwaardige beeltenis, bewonderden haar,
beschouwden haar als een werk van God en richtten hun smeekbeden tot de
beeltenis. En op die dag zei de oom van Juan Diego bovendien hoe de Maagd zou
worden aangeroepen en dat de beeltenis van haar de naam moest krijgen van de
‘heilige Maria, altijd maagd, van Guadaloupe’.
Afsluitend
gebed
God, Vader vol
barmhartigheid, Gij die uw volk hebt gesteld onder de bijzondere bescherming
van de heilige Moeder van uw Zoon, geef dat allen die de heilige Maagd van
Guadaloupe aanroepen, met een levendiger geloof de vooruitgang van de volkeren
nastreven op de wegen van gerechtigheid en vrede. Door onze Heer Jezus
Christus, uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van de heilige
Geest, God, door de eeuwen der eeuwen.