De Waarheid ontspruit aan de aarde en de gerechtigheid zag neer
uit de hemel
Ontwaak,
o mens: voor u is God mens geworden. Sta
op, gij die slaapt, en verrijs uit de doden, en Christus zal u verlichten.
Voor u, zeg ik, is God mens geworden.
Voor
eeuwig zoudt ge dood zijn geweest, als Hij niet in de tijd geboren was. Nooit
zoudt ge van het vlees van de zonden bevrijdt zijn, als Hij niet de gelijkheid
met het vlees van de zonden had aangenomen. Een eeuwige ellende had u gevangen
gehouden, als niet deze barmhartigheid was geschied. Ge zoudt niet herleefd
zijn, als Hij zich niet verenigd had met uw dood. Ge zoudt bezweken zijn, als
Hij niet had geholpen. Ge zoudt zijn omgekomen, als Hij niet gekomen was.
Laten we
blij de komst vieren van ons heil en onze verlossing. Laten we de feestdag
vieren, waarop de grote en eeuwige dag uit zijn grote en eeuwige dag kwam in
deze onze zo korte en tijdelijke dag.
Deze Is onze gerechtigheid, onze heiliging en
onze verlossing geworden: opdat, zoals er geschreven staat: Hij die roemt,
roeme op de Heer.
De waarheid dus is uit de aarde ontsproten, Christus, die gezegd heeft: Ik ben de waarheid; die uit de Maagd
geboren is.
En de gerechtigheid zag neer uit de hemel: omdat de mens, die in Hem gelooft, die
geboren is, niet uit zichzelf maar door God is gerechtvaardigd.
De waarheid is uit de aarde ontsproten, omdat het Woord is vleesgeworden. En de gerechtigheid zag neer uit de hemel: omdat elke
goede gave, elk volmaakt geschenk van boven neerdaalt.
De waarheid is uit de aarde ontsproten, vlees uit Maria. En de gerechtigheid zag neer uit de hemel: omdat de mens niets kan ontvangen dan wat hem
vanuit de hemel gegeven is.
Laten wij, nu we gerechtvaardigd zijn door
het geloof, de vrede bewaren met God: omdat
de gerechtigheid en de vrede elkaar
hebben omhelsd. Door onze Heer Jezus Christus: omdat de Waarheid uit de aarde is ontsproten. Door Wie wij ook toegang
gekregen hebben tot die genade, waarin wij vast zijn komen te staan: door Hem
ook roemen wij in de hoop op de heerlijkheid Gods. Hij zegt niet ‘op onze heerlijkheid’ maar ‘op
de heerlijkheid Gods’: omdat de gerechtigheid niet uit ons voortkomt maar uit
de hemel neerzag. Aldus wie roemt, roeme niet op zichzelf maar op de Heer.
Vandaar
dat voor de Heer, die uit de Maagd geboren is, de lofzang van het engelenkoor
weerklonk: Eer aan God in den hoge en op
aarde vrede aan de mensen van goede wil.
Vanwaar
is er op aarde vrede tenzij omdat de
waarheid uit de aarde is ontsproten, dat is omdat Christus in het vlees is geboren.
En Hij is onze vrede, Hij die van de twee
werelden er een gemaakt heeft: opdat we mensen zouden zijn van goede wil,
liefdevol verenigd door de band van de eenheid.
Laten we
ons dus in deze genade verheugen, opdat onze glorie gelegen zijn in het
getuigenis van ons geweten: waar we niet op onszelf roemen, maar op de Heer.
Vandaar toch is gezegd: Gij zijt mijn
roem, die mijn hoofd verheft. Want welke grotere genade kon God voor ons
oden oplichten dan dat Hij, die een Enige Zoon bezat, Hem tot zoon der mensen
maakte en aldus wederkerig het mensenkind tot kind van God maakte?
Zoek de
verdienste, zoek de oorzaak, zoek de gerechtigheid; en kijk of gij iets anders
vindt dan genade.
(Sermo 185: PL 38, 997-999)