Jesaja 9, 1-6
Titus 2, 11-14
Lucas 2, 1-13
De evangelist
Lukas kenmerkt zijn evangelie als een verslag van gebeurtenissen die midden
onder ons hebben plaats gevonden. Velen zijn hem voorgegaan als oog- en
oorgetuigen van het begin af aan en als verkondigers van het Woord. Lukas
treedt in hun voetspoor , hij zet alle feiten nog eens op een rij en legt
zodoende naar ons toe een betrouwbaar getuigenis af aangaande het kind dat de
naam Jezus draagt en dat heilig zal worden genoemd èn Zoon van God (Lukas 1,1-4, 31 en 35). Tegenwoordig kun je geen boodschap meer aan de man brengen, geen
artikel meer kwijt als er geen verhaal achter zit; of het nu om de verkoop van tandpasta gaat, een hypotheek of een politiek
program. Met een Engelse uitdrukking heet dat in het huidige woordgebruik story telling. Wie anderen wil winnen
voor een goede zaak, moet iets overbrengen van zijn eigen beleving, hij of zij
moet duidelijk kunnen maken hoe hij er zelf in staat, om maar eens een
mode-uitdrukking te gebruiken. Welnu, al lang voordat deze term in zwang kwam,
had het uitverkoren volk van Israël dit stijlmiddel al uitgevonden als ik dat
zo zeggen mag. De weg die God met hen was gegaan, brachten zij onder woorden in
verhalenbundels, de verhalen van Abraham en Sara, die van Jozef en zijn broers,
de verhalen van Mozes, Aaron en Mirjam,
en die van Saul, David en Jonatan.
Van generatie op generatie zijn ze doorgegeven en hebben ze een plaats
gekregen in de heilige Schrift. Lukas staat geheel en al in deze traditie die
hij als geschoold schrijver onderwezen
heeft gekregen; hij kent zijn bijbelse klassieken.
Aldus plaatst hij
de geboorte van het kind in de grote ruimte van de oikoumene , dat wil zeggen de toenmaals bekende wereld, het rijk
van keizer Augustus en diens heerschappij over de landen rond de Middellandse
Zee. Als wereldheerser gaat hij een volkstelling houden om zijn grootheid en
zijn machtspositie in getallen vast te leggen. Ja, meten is weten, en heersers
gebruiken die wetenschap vaak alleen maar om belastingen op te leggen en
herendiensten af te dwingen. Zou Lukas niet gedacht hebben aan die volkstelling
waartoe Koning David duizend jaar eerder opdracht gaf om zijn militaire macht
te meten (2 Samuel 24)? Terwijl in de Schrift tellen als vaststelling van
kwaliteiten en kwantiteiten toch alleen
toekomt aan de ene en ware God – Zijn Naam zij geprezen! Zo zet Lukas de
toenmaals bewoonde wereld neer als het geografische kader waarin machthebbers en volken de figuranten
zijn in Gods Heilsplan. Daarna verplaatst Lukas zijn aandacht specifiek naar
een uithoek van Augustus’ rijk, naar het land der Joden dat in de H. Schrift de
navel van de wereld wordt genoemd (Ezechiël 38,12) en dat wordt bestuurd door
gouverneur Quirinius en door de zetbaas Herodes. De voorgeschreven telling is de aanleiding
tot een verplaatsing van het decor, van Galilea in het Noorden naar Judea in
het zuiden, van het gehucht Nazareth naar het gehucht Betlehem. Daar vindt een
gebeuren plaats waar keizer Augustus geen weet van heeft, terwijl het toch om
zijn Schepper gaat. Daar in Betlehem komt het kind ter wereld dat Jezus heet ,
in de stad van David. Daardoor verkrijgt de Davidische afkomst die het kind al
had door Jozef uit de stam van David, nog meer vorm . Een gedichtje luidt:
Hij komt niet uit
de grote stad,
Hij wordt niet in
de koningsburcht geboren,
Je zult zijn naam
niet in paleizen horen.
Waar zie je hem?
In Betlehem,
Dat kleine gat
Waar David zat.
Hij komt niet uit
de grote stad. [Auteur
Karel Deurloo].
Maria en Jozef
worden beschreven als daklozen en ontheemden,
als ‘de armen van het land’, die trouw zijn aan de Wet van Mozes. Juist
in Betlehem, de herderstad bij uitstek, krijgen zij bezoek van herders,
randfiguren in de toenmalige samenleving. Zij komen zien wat zij van de engelen
gehoord hebben : een kind in doeken gewikkeld en gelegd in een voerbak voor
dieren. Hun ogen aanschouwen wat aan machtigen en verstandigen is onthouden: het
mensgeworden Woord. Door de engelen uit
de hemel verkrijgt de geboorte van dit kind
ook een kosmische dimensie. Het rijk van God in de hemel verbindt zich
met het rijk van keizer Augustus, als in een snijpunt waar aardse en hemelse
lijnen samenkomen. Zo is de volkstelling
van machthebber keizer Augustus het instrument in Gods handen geworden om Jezus
als de Salvator en als Christus Dominus bekend te maken, dat
wil zeggen als Heiland en als Messias en Heer (vers 2,11). De herders mogen
vandaag met eigen ogen zien wat ze van de engelen gehoord hebben. De
voorzegging van de engelen zien zij vervuld nu zij Gods glorie mogen
aanschouwen in het kind in de kribbe. God
– Zijn Naam zij geprezen – die in Psalm 80 wordt aangeroepen als Herder
van Israël, die Jozef leidt als een kudde en die troont op de cherubs, heeft
een menselijk gelaat gekregen, het gelaat van het kind Jezus, de pastor pastorum, de grote Herder bij
uitstek (Hebreeën 13,20. Laten we God vragen dat onze oren niet dicht zitten
maar nederig open staan zoals die van de herders om te geloven in het woord dat
zich onder ons voltrokken heeft, en dat onze ogen niet verblind zijn door
eigenwaan om in geloof te kunnen zien wat zij gezien hebben. Alleen dan kunnen
wij ons bij hen voegen in de lofprijzing, in aansluiting bij het leger der
engelen, en vormen wij op aarde en in de hemel één groot koor dat God lof
toezingt.
Ik wil u het
verhaal doorgeven dat mijn moeder in de kerstnacht aan ons kleine kinderen bij
de kerststal vertelde, omdat het mijns inziens aan het verhaal van Lukas een
dimensie geeft die ook in zijn evangelie aanwezig is. “Buiten Betlehem , op een plek waar runderen
en kleinvee nog wat te grazen hebben, zit Maria naast de voerbak met haar
pasgeboren kind, nauwelijks beschut tegen de ijzige wind die over de hoogvlakte
van het Judeese bergland waait. Ze heeft het koud en het kindje Jezus is niet
stil te krijgen. Ze vraagt aan Jozef: “Manlief,
ga wat hout sprokkelen , dan kunnen we een vuur stoken om ons wat op te
warmen. Door liefde gedreven en uit zorg
gaat Jozef op zoek naar wat takken en afvalhout. In zijn afwezigheid komt er
plots een engel bij de kribbe staan, In zijn handen heeft hij de maanschijf en
legt die aan de voeten van het Jezuskind. Maria kijkt toe hoe een blijde lach
over het gezichtje van Jezus trekt, maar
zodra de engel is verdwenen, begint het toch weer te huilen. Kort daarna komt
er een tweede engel aanzweven. Hij heeft aan het nachtelijk uitspansel de
mooiste ster geplukt en legt ook die aan de voeten van Jezus neer. En weer is
het kind blij en een tijdje stil, maar na het heengaan van de engel begint het
opnieuw te huilen. Eindelijk komt Jozef terug, op zijn rug een grote bos takken
torsend. Maar met hem komt er ook een engel mee, een derde engel, en die neemt
uit de takkenbos twee twijgjes en legt die in de vorm van een kruis in de
handjes van het kleine kind. Nu beginnen
zijn ogen te stralen en valt het na een poos rustig in slaap. De engel
verdwijnt, maar Maria en Jozef blijven
in tranen achter”.
Een mooi verhaal
dat het mysterie van lijden en kruis al een plaats geeft in de kribbe. Mijns
inziens doet de evangelist Lukas hetzelfde maar op een heel subtiele wijze.
Hoor hoe hij in een drieledige zinsnede beschrijft hoe Maria als jonge moeder
handelt: ‘ze wikkelde hem in doeken, ze legde hem in een voederbak, want er was
geen plaats voor hen in het nachtverblijf’. Maar ruim 20 hoofdstukken later doet Jozef, ik
bedoel Jozef van Arimatea, niet anders: ‘hij wikkelde hem in linnen doeken, hij
legde hem in een rotsgraf, nog door niemand anders gebruikt’. De parallellie is
opvallend, en het lijkt mij duidelijk
dat de evangelist ons wil zeggen dat het kind in de kribbe dezelfde is als de
man in het graf. De glorie die de herders hebben mogen aanschouwen, het woord
der engelen dat zij werkelijkheid hebben zien worden en dat Maria in haar hart
bewaarde, is een glorie die door lijden en dood uitloopt op de heerlijkheid die
hij voor alle tijden bezat bij zijn Vader in de hemel. Amen.
Dr. Alfons Jaakke,
pr.