Uit het
commentaar van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), op psalm 110
(109)
Gods
beloften worden ons aangeboden door zijn Zoon.
God heeft een
tijd vastgesteld om zijn beloften te doen, en een tijd om die beloften in
vervulling te doen gaan.
De tijd van de
beloften gaat van de profeten tot Johannes de Doper; de tijd van de vervulling,
van Johannes de Doper tot het einde der eeuwen.
Getrouw is God
die zichzelf tot onze schuldenaar maakte, niet door wat dan ook van ons te
ontvangen, maar door zulke grote goederen te beloven. Beloven was nog niet
genoeg. Hij heeft zichzelf schriftelijk willen verplichten door als het ware
een schuldbekentenis te tekenen ter bekrachtiging van zijn beloften, zodat wij
in het boek der beloften het verloop van de vervulling kunnen volgen. De tijd
van de profetieën was de voorspelling van de beloften, zoals we al dikwijls
gezegd hebben.
Hij heeft ons
het eeuwig heil beloofd, een gelukkig leven met de engelen dat geen einde kent,
een onvervreemdbare erfenis, de eeuwige heerlijkheid, het genot van de
aanschouwing van zijn gelaat, de woning van zijn heiligheid in de hemel, de
afwezigheid van alle vrees voor de dood vanwege de verrijzenis uit de doden.
Dit is als het slotakkoord van zijn beloften waarop al onze hoop gevestigd is.
Want eenmaal dit verworven, zullen wij niets meer missen, niets meer te
verlangen hebben. Maar God heeft bij zijn beloften en voorspellingen niet
verzwegen hoe wij kunnen komen tot dat wat er aan het einde zal zijn.
Hij beloofde
immers aan mensen goddelijk leven, aan stervelingen onsterfelijkheid, aan
zondaars vergiffenis, aan verworpenen verheerlijking.
Ja werkelijk,
broeders en zusters, omdat het de mensen onmogelijk toescheen wat God beloofde,
hen namelijk uit dit sterfelijk leven, uit het verderf, uit de verwerping, uit
hun zwakheid, uit stof en as, op te halen om hen aan engelen van God gelijk te
maken, daarom heeft God niet alleen zijn verbond ondertekend in de Schrift,
maar heeft Hij ook de mensen een middelaar gegeven van zijn trouw, opdat zij
zijn woord zouden geloven. En die middelaar is niet zo maar een hemelse vorst,
een engel of aartsengel, maar zijn enige Zoon, om door die Zoon ons de weg te
tonen en te geven waarlangs wij het doel zullen bereiken dat Hij ons beloofd
heeft.
Want voor God
was het niet genoeg dat zijn Zoon ons de weg zou wijzen, God heeft gewild dat
zijn Zoon zelf de weg zou zijn, zodat gij zoudt kunnen gaan langs Hem, terwijl
Hij u leidt en gij voortgang maakt door Hem.
De enige Zoon
van God moest tot de mensen komen, mens worden en als mens sterven, verrijzen,
opstijgen naar de hemel, aan de rechterhand zitten van God de Vader en al het
beloofde onder de mensen volbrengen. En na de vervulling van zijn beloften
onder de mensen zal Hij ook dit nog in vervulling doen gaan: Hij zal komen om
de ongelovigen te vergelden met datgene waarmee Hij had gedreigd, en de
gelovigen te belonen met datgene wat Hij had beloofd.
Dit alles moest
nauwkeurig voorspeld worden, opdat niemand zou schrikken als bij iets
onverwachts. Integendeel, nu kan iedereen reikhalzend uitzien naar datgene
waaraan hij geloof geschonken heeft.