Er
is een drievoudige komst van de Heer: de eerste in het vlees, de tweede
in onze ziel en de derde bij het oordeel. De eerste komst had plaats
midden in de nacht, de tweede geschiedt in de morgen en de derde in de
middag. Laten wij ons nu houden aan hetgeen de waarachtige woorden van
het evangelie over die eerste komst zeggen. ‘Midden in de nacht klonk er
geroep: daar is de bruidegom!’ (Mt. 25, 6). ‘Midden in de nacht’
wil zeggen dat de nacht in stilte de helft van zijn loop had afgelegd.
Nacht heerste er onder de joden: duisternis had hun ogen bedekt, zodat
zij niet zagen. Zo wandelde ook het volk van de heidenen in duisternis.
De
bruidegom kwam en er klonk geroep. De stilte van de nacht werd
verbroken. Immers, Hij die kwam, verlichtte hetgeen in duisternis
verborgen was. Hij nam de nacht weg en bracht de dag. Paulus zegt: ‘De
nacht loopt ten einde, de dag breekt aan’ (Rom. 13, 12). En wat
betekent ‘midden in de nacht klonk er geroep’ anders dan: toen alles in
stilte verzonken was en de nacht zijn baan half had afgelegd, besloot de
Almachtige van zijn troon neer te dalen (vgl. Wijsh. 18, 14-15);
de profeten die hierin de komst van Christus herkenden, barstten los in
vreugdekreten en verscheurden zo de middernachtelijke stilte. Luid
weerklonk de roep, toen de profeten ieder voor zich en allen te zamen
riepen.
Christus’ eerste komst is al voorbij. Dat was de tijd dat Hij onder de mensen werd gezien en onder de mensen leefde (vgl. Bar. 3, 38).
Wij
leven nu tijdens zijn tweede komst, als wij tenminste zo leven dat Hij
bij ons wil komen. Wij kunnen er zeker van zijn dat, als wij Hem
beminnen, Hij tot ons zal komen en bij ons zal blijven. Toch is deze
komst voor ons onzeker. Wie kent immers wat in God is, tenzij de geest
van God? Zij die soms door het verlangen naar het hemelse in vervoering
geraken, weten wanneer Hij komt, maar zij weten niet vanwaar Hij komt en
waarheen Hij gaat, zoals Job zegt: ‘Hij gaat voorbij, en ik zie Hem
niet, glipt langs mij heen, en ik merk het niet eens’ (Job 9, 11).
Wat
de derde komst betreft, is het in elk geval zeker dat Hij zal komen,
maar geheel onzeker wanneer Hij zal komen. En wat is zekerder dan de
dood? Niets is echter onzekerder dan het uur van de dood. In dit leven
kunnen wij slechts van één ding zeker zijn: dat wij van niets zeker
zijn. Het ene ogenblik lacht het geluk ons toe, het andere gaan wij
gebukt onder tegenspoed. Het ene ogenblik zijn wij er, het andere niet.
De dood spaart immers leeftijd noch geslacht. Wat wij ook verzamelen,
zeggen, denken of doen, alles zal in het niets verdwijnen als stromend
water.
Hoe gelukkig is hij die veilig zeggen kan: ‘Ik ben bereid, mijn God, ik ben bereid’ (Ps. 108 (107), 2).
Hij heeft van de eerste komst van de Heer de vrucht van de genade
ontvangen, van de tweede komst zal hij de vrucht van het heil en de
heerlijkheid ontvangen. De eerste komst is verborgen en lieflijk. De
derde zal openlijk en verschrikkelijk zijn. Immers, met de eerste kwam
de Heer tot ons om in de tweede tot ons te kunnen komen. Met de tweede
komt Hij tot ons om zich bij de derde komst niet tegen ons te hoeven
keren.