Uit een preek van de heilige Bernardus, abt van Clairvaux († 1153)
Toen de volheid van de tijd gekomen was, heeft God
zijn Zoon gezonden.
Het is goed eens te overwegen op welk tijdstip de
Heiland gekomen is. Hij kwam immers, zoals ge ook wel weet, niet bij de
aanvang, niet in de loop der tijden, maar bij het einde der tijden. En dit
geschiedde niet zonder reden. Integendeel, het was waarlijk een wijze schikking
van de wijsheid Gods eerst dan hulp te bieden, als de nood zich het sterkst
deed gevoelen. God wist maar al te goed hoezeer de kinderen van Adam geneigd
zijn tot ondankbaarheid. Ja, het werd al avond en de dag liep reeds ten einde.
De Zon der gerechtigheid was bijna geheel ondergegaan, ternauwernood was er nog
een vleugje licht en warmte op aarde. Ook het licht van de kennis omtrent God
was aanmerkelijk verzwakt en door het toenemen van de zonde was de gloed van de
liefde verkoeld.
Geen engel werd er meer gezien, geen profeet meer
gehoord. Zij waren verstomd en wanhopig bij het zien van de verhardheid en de
onwil van de mensen. Maar toen sprak de Zoon: ‘Hier ben Ik; ja, Ik kom!’ (Heb.
10, 9). Op dat tijdstip ‘terwijl een diepe stilte alles omgaf en de nacht
in zijn loop halverwege was gekomen, kwam uw alvermogend Woord van zijn
koningstroon in de hemel’ (Wijsh. 18, 14). Hetzelfde geeft ook de
Apostel te verstaan als hij zegt: ‘Toen de volheid van de tijd gekomen was,
heeft God zijn Zoon gezonden’ (Gal. 4, 4). Want door de rijkdom en de
overvloed van de tijdelijke goederen waren de eeuwige in vergetelheid geraakt.
Terecht verscheen dan het eeuwige, toen het tijdelijke steeds meer de overhand
verkreeg.
De persoon die komt, kent ge reeds, ook de plaats
vanwaar Hij komt en waarheen Hij gaat. Ook de reden en het tijdstip van zijn
komst zijn u niet onbekend. Rest alleen nog te weten langs welke weg Hij komt.
Ook dit moeten wij zorgvuldig nagaan om Hem tegemoet te kunnen gaan, zoals het
betaamt. Inderdaad, zoals Hij eenmaal zichtbaar in het vlees op aarde verscheen
om het heil te bewerken, zo komt Hij nog dagelijks geestelijk en onzichtbaar om
aan ieder redding te brengen, zoals er geschreven staat: ‘De gezalfde van de
Heer is onze levensadem’ (Klaagl. 4, 20 - Vulg.). En opdat ge zoudt
weten dat deze geestelijke komst verborgen is, zegt de Schrift: ‘In zijn
schaduw leven wij onder de volken’ (Klaagl. 4, 20). Daarom, als een
zieke zo’n groot geneesheer niet verder tegemoet kan gaan, moet hij trachten
tenminste zijn hoofd op te heffen en zich een weinig op te richten wanneer Hij
komt.
Gij hoeft niet, o mens, zeeën over te steken; het is niet
nodig op te stijgen tot in de wolken, over bergen te klimmen. Geen lange weg
wordt u getoond. Ga uw God tegemoet tot bij uzelf. Want ‘het woord is vlakbij,
het is in uw mond, het is in uw hart’ (Rom. 10, 8). Ga Hem tegemoet tot
in de vermorzeling van uw hart en de belijdenis van uw mond. Dan zult gij
tenminste de poel van uw ellendig geweten verlaten, want daar kan de bewerker
van de reinheid niet binnengaan. Dit alles heeft betrekking op het komen van
God, die het hart van een ieder door zijn onzichtbare tegenwoordigheid
verlicht.