Uit het commentaar van de heilige Ambrosius, bisschop van Milaan († 397), op psalm 119 (118)
Laten wij de opgaande zon voor zijn en de komst van de Heer tegemoet snellen.
Laten
wij de opgaande zon voor zijn, omdat een zo grote genade van de kerk en
een zo grote beloning van toegewijde liefde ons uitnodigen; laten we de
Heer bij zijn komst tegemoet snellen, voordat Hij kan zeggen: ‘Hier ben
Ik’ (Jes. 58, 9). De Zon der gerechtigheid wil dat wij Hem voor zijn en verwacht dat ook.
Luister hoezeer Hij verlangt
en verwacht dat wij Hem voor zijn: Hij zegt ‘aan de engel van de kerk te
Pergamum: bekeer u toch! Zo niet, dan kom Ik spoedig bij u’ (Apok. 2, 12.16).
Hij zegt ‘aan de engel van de kerk te Laodicea: welaan, wees
edelmoedig, kom tot inkeer! Ik sta voor de deur en Ik klop. Als iemand
mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen’ (Apok. 3, 14.19-20).
Hij kon binnenkomen; tenslotte kon na de verrijzenis geen enkele
vergrendelde deur zijn lichaam tegenhouden: plotseling en onverwacht
drong Hij binnen in de zaal waar de apostelen bijeen waren. Hij wenst
echter de vurigheid van jouw godsvrucht te onderzoeken; de apostelen had
Hij al op de proef gesteld. Misschien neemt Hij wel het initiatief in
tijden van vervolging; maar als het rustig is, wenst Hij dat jij dat
doet.
Zorg er dan voor deze zon die
je ziet, voor te zijn. ‘Ontwaak, slaper, sta op uit de dood, en
Christus’ licht zal over je stralen’ (Ef. 5, 14). Als je deze
opgaande zon voor bent, zul je Christus zien die je verlicht. Hijzelf
zal het eerst in het binnenste van je hart schijnen; bij je woorden
‘Iedere nacht verlang ik naar U’ (Jes. 26, 9) zal Hijzelf het
morgenlicht in de nachtelijke uren voor je doen stralen, als je de
woorden van God overweegt. Want terwijl je overweegt, is er licht, en
wanneer je het licht ziet - niet dat van de dag, maar van de genade -
zul je zeggen: ‘Het licht, dat zijn uw geboden’ (vgl. Jes. 26, 19 - Vulg.).
En wanneer je in de loop van de dag bezig bent met het overwegen van
Gods woord en de heerlijke taak van bidden en zingen je hart verblijdt,
zul je opnieuw tot de Heer Jezus zeggen: ‘Ge zijt blij met wat ik doe,
’s morgens en ’s avonds’ (Ps. 65 (64), 9 - Vulg.).
Verdeel je tijd tussen God en
de wereld. Of, wanneer je de profane bezigheden niet openlijk kunt
uitvoeren omdat de duisternis van de nacht dat verhindert, neem dan tijd
voor God, verdiep je in gebed en zing psalmen om niet in slaap te
vallen; bedrieg je slaap met heilig bedrog. Haast je ’s morgens vroeg
naar de kerk en breng daar de eerstelingen van je godvruchtig gebed. En
als daarna de wereldse beslommeringen je roepen, kun je terecht zeggen:
‘Mijn ogen zijn wakker al voor de tijd, dan denk ik over uw uitspraken
na’ (Ps. 119 (118), 148). Daarna kun je onbezorgd overgaan tot de
orde van de dag. Wat is het heerlijk te beginnen met hymnen en
gezangen, met de zaligsprekingen die je in het evangelie leest! Wat doet
het je goed dat het woord van Christus je zegent en dat je, terwijl je
de zegeningen van de Heer zingend overweegt, je toelegt op de een of
andere deugd. Zodoende kun je ook bij jezelf het resultaat van de
goddelijke zegening zien.