dinsdag 6 december 2016

John Henry kardinaal Newman († 1890) De eeuwige lente zal zeker komen


 Slechts eenmaal in het jaar, maar dan toch eenmaal, toont de zichtbare wereld haar verborgen vermogens en openbaart zij zich als het ware. Dan ontluiken de bladeren en de bloesem aan de fruitbomen evenals de bloemen; ook het gras en het graan ontkiemen. Er is een plotseling onstuimig opdringen en uitbarsten van dat verborgen leven dat God aan de stoffelijke wereld heeft geschonken. Wel, dit is slechts een voorbeeld om u te laten zien wat de wereld op Gods bevel kan doen, als Hij er het sein toe geeft. Deze aarde die nu in blad en bloesem uitbot, zal eens uitbarsten in een nieuwe wereld van licht en glorie waarin wij heiligen en engelen zien wonen.
Wie zou denken - als hij het niet heel zijn leven in eerdere lentes had ervaren -, wie zou zich twee of drie maanden tevoren kunnen voorstellen dat het aanzicht van de natuur dat toen zo doods leek, zo prachtig en gevarieerd zou worden? Wat ziet een boom er anders uit, wat een verschil merkt u als hij al of niet bladeren draagt! Hoe onwaarschijnlijk leek het van tevoren, dat de dorre en kale takken plotseling met zo iets stralends en verfrissends bekleed zouden worden! Toch komen op het moment dat God het wil, bladeren aan de bomen. Het seizoen kan op zich laten wachten, maar uiteindelijk zal het komen.

Zo is het ook met de komst van die eeuwige lente waarop alle christenen wachten. Komen zal ze, al laat ze op zich wachten. En toch, al aarzelt ze, laten wij erop wachten, want ze zal zeker komen, zonder uitstel. Daarom zeggen wij dag in dag uit: ‘Uw rijk kome.’ Dat betekent: o Heer, ‘die troont op de cherubs, verschijn met luister. Werp uw macht in de strijd, kom om ons bij te staan’ (Ps. 80 (79), 2-3).
De aarde die wij zien, bevredigt ons niet; ze is slechts een begin; ze is slechts een belofte van iets dat erachter ligt; zelfs als ze op haar fleurigst is met heel haar bloesem open en op de meest ontroerende wijze toont wat in haar schuilt, voldoet ze ons toch niet. Wij weten dat ze veel meer in zich bergt dan wij zien. Een wereld van heiligen en engelen, een glorierijke wereld, het paleis van God, de berg van de Heer der hemelse machten, het hemels Jeruzalem, de troon van God en van Christus, al die wonderlijke zaken, eeuwigdurend, uiterst kostbaar, geheimvol en onbegrijpelijk, gaan schuil in wat wij zien. Wat wij zien, is de buitenkant van een eeuwig koninkrijk; en op dat koninkrijk richten wij de ogen van ons geloof. 
Laat uw licht stralen, o Heer, zoals op het moment dat bij uw geboorte uw engelen hun bezoek brachten aan de herders. Laat uw heerlijkheid open bloeien als de bloesem en het gebladerte aan de bomen. Verander met uw geweldige macht deze zichtbare wereld in die meer goddelijke wereld die wij nu nog niet zien. Breek af wat wij zien, opdat het voorbij mag gaan en herschapen kan worden tot wat wij geloven. Hoe helder de zon en de lucht en de wolken ook zijn, hoe groen de bladeren en de velden, hoe lieflijk de zang van de vogels, toch weten wij dat dit niet alles is en daarom zullen wij ons niet tevreden stellen met een deel in plaats van het geheel. Dit alles komt voort uit een centraal punt van liefde en goedheid dat God zelf is; maar het is niet zijn volheid; het spreekt van de hemel, maar het is niet de hemel; al deze dingen zijn niet meer dan schaarse stralen en vage weerspiegelingen van zijn beeld; ze zijn slechts kruimels van de tafel.