Slechts eenmaal
in het jaar, maar dan toch eenmaal, toont de zichtbare wereld haar verborgen
vermogens en openbaart zij zich als het ware. Dan ontluiken de bladeren en de
bloesem aan de fruitbomen evenals de bloemen; ook het gras en het graan
ontkiemen. Er is een plotseling onstuimig opdringen en uitbarsten van dat
verborgen leven dat God aan de stoffelijke wereld heeft geschonken. Wel, dit is
slechts een voorbeeld om u te laten zien wat de wereld op Gods bevel kan doen,
als Hij er het sein toe geeft. Deze aarde die nu in blad en bloesem uitbot, zal
eens uitbarsten in een nieuwe wereld van licht en glorie waarin wij heiligen en
engelen zien wonen.
Wie zou denken
- als hij het niet heel zijn leven in eerdere lentes had ervaren -, wie zou
zich twee of drie maanden tevoren kunnen voorstellen dat het aanzicht van de
natuur dat toen zo doods leek, zo prachtig en gevarieerd zou worden? Wat ziet
een boom er anders uit, wat een verschil merkt u als hij al of niet bladeren
draagt! Hoe onwaarschijnlijk leek het van tevoren, dat de dorre en kale takken
plotseling met zo iets stralends en verfrissends bekleed zouden worden! Toch
komen op het moment dat God het wil, bladeren aan de bomen. Het seizoen kan op
zich laten wachten, maar uiteindelijk zal het komen.
Zo is het ook
met de komst van die eeuwige lente waarop alle christenen wachten. Komen zal
ze, al laat ze op zich wachten. En toch, al aarzelt ze, laten wij erop wachten,
want ze zal zeker komen, zonder uitstel. Daarom zeggen wij dag in dag uit: ‘Uw
rijk kome.’ Dat betekent: o Heer, ‘die troont op de cherubs, verschijn met
luister. Werp uw macht in de strijd, kom om ons bij te staan’ (Ps. 80 (79),
2-3).
De aarde die
wij zien, bevredigt ons niet; ze is slechts een begin; ze is slechts een
belofte van iets dat erachter ligt; zelfs als ze op haar fleurigst is met heel
haar bloesem open en op de meest ontroerende wijze toont wat in haar schuilt,
voldoet ze ons toch niet. Wij weten dat ze veel meer in zich bergt dan wij
zien. Een wereld van heiligen en engelen, een glorierijke wereld, het paleis
van God, de berg van de Heer der hemelse machten, het hemels Jeruzalem, de
troon van God en van Christus, al die wonderlijke zaken, eeuwigdurend, uiterst
kostbaar, geheimvol en onbegrijpelijk, gaan schuil in wat wij zien. Wat wij
zien, is de buitenkant van een eeuwig koninkrijk; en op dat koninkrijk richten
wij de ogen van ons geloof.