Uit de Constitutie
‘Sacrosanctum Concilium’ van het 2de Vaticaans Concilie over de
Heilige Liturgie
Christus is
tegenwoordig in zijn Kerk
Christus is altijd aanwezig in zijn Kerk, vooral in
de liturgische handelingen. Hij is tegenwoordig in het Misoffer, zowel in de
persoon van de bedienaar - Hij, die zich nu offert in de bediening van de
priesters, is dezelfde als die zich toen offerde op het kruis -, als vooral ook
is Hij tegenwoordig onder de eucharistische gedaanten. Hij is door zijn kracht
echt aanwezig in de sacramenten, zodat, wanneer iemand doopt, Christus zelf
doopt. Hij is echt aanwezig in zijn woord, omdat, wanneer de Heilige Schrift in
de Kerk gelezen wordt, Hij zelf spreekt. Hij is tenslotte echt aanwezig, als de
Kerk bidt en psalmen zingt, omdat Hij gezegd heeft: Waar er twee of drie in mijn naam vergaderd zijn, daar ben Ik in hun
midden.
Inderdaad toch, in dit grote werk, waardoor God
volmaakt verheerlijkt wordt en de mensen worden geheiligd, verenigt Christus
zich steeds met de Kerk, zijn zeer geliefde Bruid, wanneer zij haar Heer
aanroept en door Hem aan de eeuwige Vader haar eredienst aanbiedt.
Daarom wordt de Liturgie terecht gezien als de
uitoefening van het Priesterschap van Jezus Christus, waarin door de uitwendig
waarneembare tekenen de heiliging van de mens wordt betekend en tegelijk ook op
een wijze, aan ieder teken eigen, wordt verwezenlijkt; hierin wordt door het
mystieke Lichaam van Christus, het Hoofd namelijk met zijn ledematen, de
volledige en openbare eredienst uitgeoefend.
Derhalve is iedere liturgische viering, als het
werk van Christus Priester met zijn Lichaam, dat de Kerk is, een bij uitstek
heilige handeling. Geen enkele andere handeling van de Kerk is op gelijke titel
of in dezelfde mate aan de krachtdadigheid van deze viering gelijk.
Bij de aardse liturgie hebben wij al bij wijze van
voorsmaak deel aan de hemelse, die in de heilige stad Jeruzalem gevierd wordt,
waarheen wij als pelgrims naar toe streven en waar Christus is gezeten aan de rechterhand Gods als
Bedienaar van het heiligdom en van de ware Tabernakel; met heel het hemels
heir zingen wij voor de Heer het loflied van zijn glorie. Terwijl wij de gedachtenis
der heiligen vereren en hopen eens hun gezelschap te mogen delen, verwachten wij de Verlosser Onze Heer Jezus
Christus totdat Hij zelf verschijnt
als ons leven en wij met Hem zullen verschijnen in de heerlijkheid.
Steunend op haar apostolische traditie, die wortelt
in de dag zelf van Christus’ Verrijzenis, viert de Kerk het Paasmysterie op
iedere achtste dag, die daarom ook terecht de ‘Dag des Heren’ wordt genoemd. Op
die dag immers moeten de gelovigen samenkomen, om het woord Gods te aanhoren en
de Eucharistie te vieren, het lijden, de verrijzenis en de heerlijkheid van de
Heer Jezus te gedenken, en God te danken, die hen heeft doen herboren worden tot een nieuw leven van hoop door de
opstanding van Jezus Christus uit de doden. Aldus is de dag des Heren de
oorspronkelijke feestdag, die de gelovigen in hun godsdienstzin moet worden
voorgehouden en ingescherpt, zodat die dag tegelijk ook een dag wordt van
vreugde en van vrij zijn van arbeid. Alleen die kerkelijke feesten, die
werkelijk van het grootste gewicht zijn, mogen de voorrang hebben boven de Dag
des Heren, omdat deze het fundament is en de kern van heel het liturgisch jaar.
(Nn. 7-8. 106)