Jeremia 1, 4-5 en 17-19
Psalm 71
1 Korintiërs 12,31 – 13,12
Lucas 4,
21-30
Tijdens
dit liturgische jaar, dat loopt van Advent tot Advent, zijn de lezingen iedere
zondag opnieuw genomen uit het Evangelie van Lucas. Geheel anders dan Matteüs
doet Lucas verslag van de gebeurtenissen rond de geboorte en kinderjaren van
Jezus, en ook van zijn eerste optreden in Galilea. Matteüs schildert ons Jezus tegen
de achtergrond van Mozes en David. Mozes als bevrijder van het volk van Israël
uit Egypte en als leraar van het Joodse volk, en David als de door God verkozen
en gezalfde koning over de 12 stammen van Israël. Bijzonder bij hem zijn dan
ook de dromen van Jozef, de aanbidding door de wijzen, de vervolging door
koning Herodes en de vlucht naar Egypte. Niets van dit alles bij Lucas. Vanuit
het Eerste Testament biedt hij ons een verrassende, geheel eigen kijk op Jezus.
Niet Mozes en David staan bij hem model voor Jezus zoals bij Matteüs, maar de
figuur van Jozua als dienaar in het Tabernakel, en de godsmannen Elia en Elisa die als profeten hun
werkterrein verleggen tot buiten de grenzen van Israël. Tenslotte lopen in zijn
evangelie getrouwheid aan de wet van Mozes en verbondenheid met de tempel in
Jeruzalem als een rode draad door zijn evangelie.
Aldus
worden de priester Zacharias en zijn vrouw Elisabet, de ouders van Johannes,
geschilderd als wetsgetrouwe mensen. Maar niet minder Jozef en Maria. Op de 8ste
dag na de geboorte van hun Kind, dat is op 1 januari, het octaaf van Kerstmis,
laten zij Hem besnijden en roepen ze over hun Kind de naam Jezus = Jozua af,
zoals de engel het aan Maria had opgedragen (zie 1;31 en 51; Leviticus 12,3).
En 40 dagen later gaan zij volgens voorschrift van de Wet naar de tempel van
Jeruzalem om zich te laten reinigen en Jezus als hun eerstgeborene aan God de
HEER aan te bieden. Zij doen dat zoals eens lang geleden Hanna en Elkana hun
zoontje Samuel aan de HEER afstonden in het heiligdom van Sion (zie Leviticus
12, 2-8; Exodus 13, 2 en volgende; 1 Samuel 1,24-28). In de tempel waren de
hoogbejaarde Simeon en de profetes Hanna aanwezig die hun leven lang hadden
uitgezien naar de Messias van Israël. Thans
zien ze hun hoop vervuld en mogen ze het kind op de arm nemen en hem
verwelkomen als de Redder en het Licht van de wereld. En twaalf jaar later, al weer in
overeenstemming met de Wet van Mozes, trekken Maria en Jozef als pelgrims naar
Jeruzalem om er het Pesachfeest te vieren. In de tempel wordt Jezus als
Bar-Mitswa, als zoon van de Wet, aangenomen, en ervaart Hij hier zijn roeping
als de Zoon die moet zijn in het huis van God, zijn Vader. En bij zijn eerste
optreden in Galilea, wanneer Hij ongeveer 30 jaar oud is en geestelijk gerijpt
en beproefd, gaat Hij naar de synagoge. Daar komt Gods volk elke sabbat bijeen
om het verbond te vieren dat de HEER met Abraham, Isaak en Jakob gesloten
heeft. Zoals gebruikelijk leest het hoofd van de synagoge eerst het Sjema Jisraeel, dat is “Hoor, o, Israël,”
uit het boek Deuteromium 6,4-9; 11,13-21). Dan volgt het bekende Achttiengebed
(het Sjemone Esree) en de zegen over
het volk. Tenslotte een lezing uit de Tora met een toelichtend gedeelte uit de Profeten.
Vorige week hebben we gehoord hoe de keuze op Jezus viel. De ‘koster’ van de
synagoge reikte Hem de rol van Jesaja aan en daaruit las Hij het schitterende
61ste hoofdstuk: de woorden over Gods genadejaar waarin blinden het
licht zullen zien, geknechte mensen de vrijheid wordt aangezegd en aan armen de blijde boodschap van Gods heil wordt
aangekondigd. Verrukt waren zijn toehoorders in de synagoge. Wat mooi
gesproken, ze hebben de tranen in de ogen. Deze zondag horen we het vervolg
wanneer Jezus tegen hen zegt: “Vandaag is het Schriftwoord van de
profeet in vervulling gegaan.” Vandaag, niet gisteren en niet morgen. Vandaag,
nu, heden, het zijn tijdsaanduidingen die een grote rol spelen in het evangelie
van Lucas. Tegen de herders bij Betlehem zegt de engel uit de hemel: “Vandaag
is voor jullie een Redder geboren”(2,11). En tegen Zacheüs de tollenaar zegt
Jezus: “Vandaag nog wil ik in jouw huis te gast zijn.” En wanneer Hij
aan het kruis hangt, belooft Jezus aan de berouwvolle bandiet: “Vandaag nog
zul je met Me zijn in het paradijs.” Zo horen we ook nu: ”Vandaag gaat
dit Schriftwoord van Jesaja in vervulling.” Hoezo vandaag? Dit kan toch niet
waar zijn, hoe mooi Jezus ook gesproken heeft. Ze ‘kennen’ Hem – nu ja, wat
heet kennen? – ze kennen Hem als de zoon van de plaatselijke timmerman, en door
Hem zou deze profetie in vervulling gaan? (zie 1 Johannes 2,3 wie zegt: ik ken hem enz.) Wie is Hij
meer dan een gewone burger van Nazaret? En Jesaja’s woorden? Dat zijn toch niet meer dan aardige verhalen uit
een sprookjesboek van lang geleden! Of mooie toekomstdromen van een idealist die
met zijn hoofd in de wolken loopt! Maar nu, vandaag nog? Dat is te mooi om waar te zijn, en daarom
haken ze af en kunnen ze niet langer de visie van Jezus delen. En dan legt
Jezus heel fijntjes de vinger op de zere wond: hun ongeloof. Hij verwijst hen naar
de profeten Elia en Elisa, die acceptatie ondervonden bij mensen die niet tot
Israël behoorden. Was het niet de weduwe van Sarefat uit het heidense Fenicië
die redding van God ondervond, en tegen Elia zei: Nu weet ik dat u door God gezonden bent en dat u werkelijk namens
God, de HEER, spreekt (1 Koningen 17,24). Zo was het ook de bevelhebber Naäman
uit het heidense Syrië die op het woord
van Elisa gereinigd werd van zijn huidziekte en tegen de profeet van zijn
geloof getuigde met de woorden: “Nu weet
ik dat er op heel de aarde geen God bestaat dan alleen de God van Israël”
(2 Koningen 5,15).
Hoe
stellen wij als christenen van de 21ste eeuw ons op tegenover de
woorden van Jezus? Kunnen wij geloven in Jezus als de profeet en de Zoon van
God die ook voor ons hier en nu een boodschap van licht en liefde heeft? Of
trekken wij ons terug in een hooghartig scepticisme of in een zogenaamd kritisch
en rationeel denken, en wijzen wij hem de deur met de woorden: “Komt u een
andere keer maar eens terug.” Kunnen wij ten diepste aanvaarden dat met Jezus
ook voor ons een genadejaar is aangebroken? Dat God door Jezus tot ieder van
ons Zijn beloften doet en in Hem redding, licht en genezing brengt? Wij kunnen
ons spiegelen aan de weduwe en aan de bevelhebber en ons aansluiten bij hun
gelovige aanvaarding van Gods betrouwbare woord en van Zijn heilzame
uitwerking.
Heer
Jezus, ik wil wel geloven, maar kom mijn ongeloof te hulp! Amen
.
Alfons Jaakke, pr.