Komt, laat ons de Heer met gejubel begroeten,
juichen wij toe de Rots van ons heil.
Laat ons verschijnen voor Hem met een lofzang,
Hem met liederen eren.
Een machtige God immers is de Heer,
koning is Hij over alle goden.
koning is Hij over alle goden.
De aarde ligt uitgespreid in zijn hand,
aan Hem behoren de toppen der bergen.
aan Hem behoren de toppen der bergen.
De zee is van Hem, Hij heeft haar gemaakt,
zo goed als het land, door zijn handen gevormd.
Komt, werpen wij ons aanbiddend ter aarde,
knielen wij neer voor Hem die ons schiep.
Hij is onze God en wij zijn volk,
Hij is de herder en wij zijn kudde.
Hij is de herder en wij zijn kudde.
Luistert heden dan naar zijn stem:
‘Weest niet halsstarrig als eens in Meriba,
zoals in Massa in de woestijn;
Waar uw vaderen Mij wilden tarten
ofschoon zij mijn daden hadden gezien.’
‘Veertig jaar stond dit volk mij tegen; Ik sprak: zij zijn toch een dolend volk,
zij kennen mijn wegen niet.
Daarom heb ik in gramschap gezworen:
nimmer vinden zij rust bij Mij.’
nimmer vinden zij rust bij Mij.’