vrijdag 29 januari 2016

Liturgia Horarum / Getijdengebed Het geheim van de dood






Het raadsel van het menselijk bestaan wordt het grootst bij het feit van de dood. Hier wordt de mens niet alleen gekweld door de gedachte aan de begeleidende pijn en de voortschrijdende ontbinding van het lichaam, maar ook, ja meer nog, door de vrees, dat dit het absolute einde is. Maar door een innerlijke overtuiging des harten oordeelt hij inderdaad juist, als hij een totale en definitieve ineenstorting en ondergang van zijn persoonlijkheid verafschuwt en verwerpt. Want het zaad der eeuwigheid, dat hij in zich draagt en niet te herleiden is tot louter stof, verzet zich tegen deze doods-gedachte. Alle pogingen van de menselijke wetenschap, hoe nuttig ook, zijn hier niet in staat de angst van de mens tot bedaren te brengen: de verlenging immers van zijn biologische levensduur kan aan dat onuitroeibaar verlangen van zijn hart naar een leven, dat daarboven uitgaat, niet voldoen.

Terwijl voor het mysterie van de dood alle voorstellingen mislukken, kan tóch de Kerk, door goddelijke openbaring onderricht, verzekeren, dat de mens, over de grenzen van de aardse ellende heen, door God is geschapen voor een gelukkige eindbestemming. Bovendien leert het christelijke geloof, dat de lichamelijke dood - waaraan de mens, als hij niet gezondigd had, niet onderworpen was geweest – overwonnen zal worden, wanneer de mens door de almachtige en barmhartige Verlosser hersteld zal worden in het heil, dat hij door zijn schuld had verloren. Want God heeft de mens geroepen en roept hem nóg, om Hem met alle krachten van zijn natuur aan te hangen in de blijvende vereniging met het onvergankelijke goddelijke leven. Deze overwinning, namelijk dat Hij door zijn eigen dood de mens van diens dood heeft bevrijd, heeft Christus bij zijn verrijzenis tot het leven behaald. Aan ieder mens, die dit overdenkt geeft het geloof, dat op dergelijke argumenten wordt voorgehouden, een antwoord op zijn angstige vragen omtrent zijn toekomstig lot. Tegelijk geeft het de mens zijn vermogen om in Christus gemeenschap te onderhouden met zijn dierbaren, die hem tot de dood zijn ontrukt, en geeft hem dit de hoop, dat zij bij God aan het ware leven deelachtig zijn geworden.

De christen kent ongetwijfeld de noodzaak en de plicht door veel wederwaardigheden tegen het kwaad te strijden en ook de dood te ondergaan; maar opgenomen in het Paasmysterie en gelijkvormig geworden aan Christus’ dood, snelt hij in hoop versterkt de verrijzenis tegemoet.

Dit geldt niet alleen voor de christen-gelovigen maar voor alle mensen van goede wil, in wier hart de genade op onzichtbare wijze werkt. Want omdat Christus voor alle mensen gestorven is en de hoogste roeping van de mens in waarheid deze ene is, namelijk een goddelijke moeten wij vasthouden , dat de Heilige Geest aan allen de mogelijkheid biedt om op een wijze, die God alleen bekend is, deel te hebben aan dit Paasmysterie.

Zodanig en zo groot is het mysterie van de mens, dat door de christelijke openbaring voor de gelovigen helder is gaan lichten. Dóór Christus en in  Christus wordt derhalve het raadsel van het lijden en de dood duidelijk, dat echter zonder het Evangelie ons overmant. Christus is verrezen en door zijn dood heeft Hij de dood vernietigd en ons het leven geschonken, zodat wij, zonen in Gods Zoon, in de Geest kunnen uitroepen: Abba, Vader!

(Pastorale Constitutie ‘Gaudium et Spes’ van het IIe Vaticaans Concilie
Over de Kerk in de wereld van deze tijd, nn. 18.22)