woensdag 23 december 2020

Overweging Lux fulgebit - dat het nieuwe licht van het mensgeworden Woord ons mag 0verstromen.

 

foto: Bianca Crombach

Da, quæsumus, omnipotens Deus,

ut dum nova incarnati Verbi tui luce perfundimur,

hoc in nostro resplendeat opere,

quod per fidem fulget in mente.

 

Geef, vragen wij [U], almachtige God,

dat, nu wij worden overstroomd door het nieuwe licht van het mens geworden Woord,

in ons werk mag weerglanzen

wat door het geloof schittert in onze geest.


 Het lichtmotief van de liturgie van de Nachtmis wordt ook opgenomen in het collectagebed van de Dageraadsmis, dat uit de oude Romeinse liturgie (Sacramentarium Gregorianum, 9e eeuw) afkomstig is. Het wordt zó opgenomen alsof het licht van de Mensgeworden Logos opnieuw opgaat. Ja, de oratie en de liturgie richten zich op het nieuwe licht dat opgaat bij de Geboorte van Jezus. “Licht zal er vandaag over ons stralen, want de Heer is geboren”, zo zingt de Introitusantifoon Lux fulgebit van de Dageraadsmis.

De O-antifoon O Oriens die we enkele dagen geleden (21 december) bij het Magnificat in de Vespers zongen anticipeert hier op:  O Oriens, splendor lucis æternæ et sol iustitiæ, o Dageraad, schittering van het eeuwige licht en Zon van gerechtigheid.

In het collectagebed van de Dageraadsmis krijgt het lichtmotief echter een nieuw accent.

In aurora, bij het morgenrood, slaat de oratie een nog enthousiastere toon aan dan in de nacht: dum nova luce perfundimur – nu wij door een nieuw licht worden overstraald (overstroomd, geheel en al worden vervuld, in een nieuw licht worden ondergedompeld). Dit perfundimur moet niet verwisseld worden met het perfruamus van het collectagebed van de Nachtmis, dat immers een transcendente en hemelse dimensie heeft.

Het wil slechts zeggen dat het nieuwe licht van het Mens geworden Woord niet een lichtstraaltje is dat in ons innerlijk ongemerkt wegsijpelt, maar een licht dat stróómt. Het is het licht, dat in het centrum, in de kern van het geloof, in de menselijke geest schijnt (per fidem fulget in mente, zegt de oratie), dus niet om zich onzichtbaar in ons binnenste op te sluiten, maar om uit te vloeien, over te lopen in ons gedrag en uitwendig handelen. “In nostro respendens opere” – ons gedrag en onze werken, waarmee we ons naar buiten uiten, moeten een spiegel zijn die dat inwendige licht weerkaatst. In de vroege morgen van Kerstmis bidt de Kerk om deze overgang van Christus’ licht, vanuit ons binnenste, vanuit onze ziel, naar buiten.

Het gaat om een overdracht van het licht dat verwijst naar het goddelijke oerlicht in de wereld: “God is licht”, zoals de Johannes zegt in zijn Eerste Brief (1 Jo 1,5). Het ongeschapen Licht, dat de oorsprong is van al het geschapen licht, wordt als het ware in het Woord dat Mens wordt, geïncarneerd.

De aanvaarding van dit licht in geloof, schept geestelijk licht, dat op zijn beurt zoals gezegd gestalte moet krijgen in onze uitingen en werken en zo in de wereld schijnt. Een parallel vinden we in het Mattheüsevangelie waar Jezus in de Bergrede zegt: “Gij zijt het licht der wereld. Men steekt toch geen lamp aan om ze onder de korenmaat te plaatsen, maar men plaatst ze op de standaard, zodat ze licht geeft voor allen die in huis zijn……zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is” (Mt 5, 14a.15-16).

Ook de Tweede lezing van de Dageraadsmis uit de Brief van de H. Paulus aan Titus blijft bij het thema van de werken en het fundament ervan dat gelegen is in de goedheid en de mensenliefde van God onze Heiland, die op aarde is verschenen (Tit 3, 4-5).

Het licht, dat in de vroege morgen over ons opging, is op aarde neergedaald en moet zich verspreiden.

Wat wij praktisch, verlicht door de glans van het eeuwige Licht, moeten doen, zegt ons het Gebed na de Communie van hetzelfde misformulier: ons geloof in het Kerstmysterie verdiepen en blijk geven van een grotere, vollere liefde.

Dit klinkt voor sommigen misschien ietwat te vaag en te vrijblijvend.

Mogelijk is het antwoord van paus Benedictus op een vraag van Peter Seewald in zijn boek “Licht  van de wereld” (Adveniat, 2011),  duidelijker:

“Wat wil Jezus van ons?”

“Hij wil van ons dat wij in Hem geloven. Dat wij ons door Hem laten leiden. Dat wij met Hem leven. En steeds meer op Hem gaan lijken, en worden wie wij moeten zijn”.