Lectio
altera
Ex Epístolis sancti Leónis Magni papæ
(Ep. 31, 2-3: PL 54, 791-793)
Sacramentum reconciliationis
nostræ
Nihil prodest Dóminum nostrum, beátæ Maríæ Vírginis
fílium, verum perfectúmque hóminem dícere, si non illíus géneris homo créditur,
cuius in Evangélio prædicátur.
Dicit enim Matthæus: Liber generatiónis
Iesu Christi fílii David, fílii Abraham; et ita humánæ oríginis órdinem
séquitur, ut generatiónum líneas usque ad Ioseph, cui mater Dómini erat
desponsáta, dedúcat.
Lucas vero, retrórsum successiónum gradus
rélegens, ad ipsum humáni géneris príncipem redit, ut Adam primum et Adam
novíssimum eiúsdem osténdat esse natúræ.
Potúerat quippe omnipoténtia Fílii Dei sic
ad docéndos iustificandósque hómines apparére, quómodo et patriárchis et
prophétis in spécie carnis appáruit, cum aut luctámen íniit, aut sermónem
conséruit, cumve offícia hospitalitátis non ábnuit, vel étiam appósitum cibum
sumpsit.
Sed illæ imágines huius hóminis erant
índices, cuius veritátem ex præcedéntium patrum stirpe suméndam significatiónes
mýsticæ nuntiábant.
Et ídeo sacraméntum reconciliatiónis
nostræ, ante témpora ætérna dispósitum, nullæ implébant figúræ, quia nondum
supervénerat Spíritus Sanctus in Vírginem, nec virtus Altíssimi obumbráverat
ei; ut intra intemeráta víscera, ædificánte sibi Sapiéntia domum, Verbum caro
fíeret; et, forma Dei ac forma servi in unam conveniénte persónam, Creátor
témporum nascerétur in témpore; et, per quem facta sunt ómnia, ipse inter ómnia
gignerétur.
Nisi enim novus homo, factus in
similitúdinem carnis peccáti, nostram suscíperet vetustátem, et,
consubstantiális Patri, consubstantiális esse dignarétur et matri, naturámque
sibi nostram solus a peccáto liber uníret, sub iugo diáboli generáliter
tenerétur humána captívitas; nec uti possémus triumphántis victória, si extra
nostram esset consérta natúram.
De hac autem participatióne mirábili
sacraméntum nobis regeneratiónis illúxit, ut per ipsum Spíritum, per quem
Christum et concéptus est et natus, étiam nos spiritáli rursus orígine
nascerémur.
Propter quod ab Evangelísta de credéntibus
dícitur: Qui non ex sanguínibus, neque ex voluntáte carnis, neque ex voluntáte
viri, sed ex Deo nati sunt.
Tweede lezing
Uit een brief van de heilige paus Leo de Grote († 461)
Het geheim van onze verzoening.
Uit een brief van de heilige paus Leo de Grote († 461)
Het geheim van onze verzoening.
Het is van weinig nut te
zeggen, dat Onze Heer, de Zoon van de Maagd Maria, waarlijk en volledig Mens
is, als men niet tegelijk aanneemt, dat Hij Mens is uit dat geslacht, waarover
in het Evangelie wordt gesproken.
Mattheüs toch zegt: Geslachtslijst van Jezus Christus, zoon van
David zoon van Abraham, en dan volgt hij de volgorde van de menselijke
afkomst zo, dat de evangelist de lijn van de geslachten laat uitkomen bij
Joseph, met wie de Moeder des Heren verloofd was.
Maar Lucas, die langs de rij
van de opeenvolgende geslachten teruggaat komt zo bij het begin zelf van het
menselijk geslacht, om aan te tonen, dat de natuur van de eerste en de laatste
Adam dezelfde was.
Ongetwijfeld had de Zoon
Gods in zijn almacht zo aan de mensen verschenen kunnen zijn om hen te
onderrichten en te heiligen, als Hij aan de patriarchen en profeten verschenen
was. Onder de gedaante van vlees, verscheen Hij, toen Hij ofwel met hen
worstelde of met hen sprak of de aangeboden gastvrijheid niet afwees of zelfs
het voor Hem geplaatste voedsel nuttigde. Maar al die menselijke verschijningen
waren slechts heen wijzingen naar die mens, van wie de echte menselijkheid door
geheimzinnige tekenen zo werd aangekondigd, dat deze uit de stam van de
genoemde voorvaderen zou worden genomen.
En aldus ging het sacrament
van onze verzoening, waartoe van eeuwigheid besloten was, niet in vervulling
door die voorafbeeldingen, omdat de Heilige Geest nog niet over de Maagd was
gekomen en de kracht van de Allerhoogste Haar nog niet had overschaduwd, opdat
in Haar onbevlekte schoot, waar de Wijsheid zich een woning had gebouwd, het
Woord vlees zou worden; en waar Gods gestalte en die van een slaaf in één
Persoon zouden samenkomen. De Schepper van de tijden in de tijd zou geboren worden
en Hij, door wie alles werd gemaakt, te midden van dit alles zou worden
voortgebracht.
Want als niet de nieuwe
mens, geschapen in de gedaante van het
zondige vlees, onze oude gedaante in zich had opgenomen en Hij, die een in
wezen is met de Vader zich niet verwaardigd had ook te delen in de natuur van
zijn Moeder, en Die alleen vrij was van zonde zich niet met onze natuur had
verenigd, zou de menselijke gevangenschap geheel in de macht van de duivel zijn
gebleven; en zouden wij ook zijn overwinning niet kunnen vieren, als die buiten
onze natuur was behaald.
Uit die wonderbare deelname
aan onze natuur lichtte voor ons op het sacrament van onze hernieuwing. opdat,
door de zelfde Geest waaruit ook Christus werd ontvangen en geboren, ook wij
weer uit die geestelijke kiem zouden herboren worden.
Daarom wordt door de
Evangelist over de gelovigen gezegd: Die
niet uit bloed, noch uit de wil van vlees of man, maar die uit God geboren
zijn.