"Alles is zo verwarrend geworden. Alles is zozeer verdeeld, dat we nergens ook maar enig spoor van deugdzaamheid kunnen ontdekken. We constateren, dat de wereld in onze dagen vervuld is van onreinheid en genotzucht en van andere soorten zondigheid. En wat nog het meest ellendig is van alle kwaad: we komen zelf niet tot bekering en geven ook geen voorbeeld van bekering aan anderen. Nee, we zijn als ‘witgepleisterde graven, die er van buiten voor anderen wel mooi uitzien, maar van binnen vol zijn met doodsbeenderen en allerhande onreinheid’ (vgl.Mt.23,27).”
Ook nu, meer dan 1000 jaar later, ontbreekt het ons nog steeds aan mensen, die zichzelf en anderen tot bekering willen brengen. De meesten lijken immers voornamelijk bezig te zijn met de eigen buitenkant, de schone schijn en het vergankelijk geluk en genot. En dat geldt zelfs tot in de hoogste kerkelijke kringen. Wie durft er nog duidelijk te spreken over Gods geboden en voorschriften? Wie durft er nog te wijzen op de vele overtredingen daarvan? Terwijl Christus zelf ons toch een duidelijk voorbeeld van uiterste gehoorzaamheid gegeven heeft en ons telkens weer oproept om ons te bekeren, ons af te wenden van het kwaad en ons te houden aan Gods geboden en voorschriften. Dat alleen geeft immers vreugdevolle hoop en uitzicht op het eeuwige geluk"
Volledige tekst