Het pontificaat van Damasus kenmerkte zich vooral door een versterking van de pauselijke macht, en de zoektocht naar een theologisch argument voor deze macht. Dat vond hij onder andere in Mattheus 16:18, waar staat: "En ik zeg U dit: Gij zijt Petrus, de steenrots, en op deze steenrots zal ik mijn Kerk bouwen." Damasus was de eerste die de term "apostolische stoel" gebruikte. Hij beklemtoonde dat hij in zijn ambt de opvolger van Petrus was en sprak herhaaldelijk over de kerk als de apostolische stoel (sedes apostolica). Hiermee stelde hij de kerk van Rome boven andere kerken. Om de band met Petrus en Paulus te onderstrepen, liet hij hun graven en kerken rijkelijk versieren.
In de laatste jaren van zijn pausschap werd Damasus geassisteerd door Sint-Hiëronymus, die hij aanzette tot het maken van de Vulgaat, de Bijbelvertaling in het volkslatijn van zijn tijd. Ook is hij verantwoordelijk voor de versiering van kerken en het verfraaien van liturgische handelingen.
Lectio altera
Uit de verhandeling van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), tegen Faustus
Wij vereren de martelaren uit liefde en verbondenheid.
Het christelijke volk komt tijdens godsdienstige plechtigheden in groten getale samen rondom de gedachteniskapellen van de martelaren. Christenen doen dat om elkaar aan te sporen tot navolging van de martelaren, om zich te verenigen met hun verdiensten en door hun gebeden geholpen te worden. Maar nooit richten wij voor een martelaar een altaar op, zelfs niet in een gedachteniskapel.
Immers welke priester die aan het altaar staat waar de lichamen van heiligen begraven zijn, heeft ooit gezegd: ‘Wij offeren u, Petrus of Paulus of Cyprianus?’ Wat wij offeren, offeren wij aan God die de martelaren gekroond heeft en we doen dit in de gedachteniskapellen van hen die gekroond zijn. Deze plaatsen manen ons aan tot een nog groter verlangen om de liefde aan te wakkeren én voor hen die we kunnen navolgen én voor Hem die ons daarin helpt.
We vereren de martelaren dus uit liefde en verbondenheid. We doen dat ook in dit leven met de heilige godsmannen van wie het hart bereid is om hetzelfde lijden te doorstaan voor de waarheid van het evangelie. Maar de martelaren eren we met grotere toewijding en zekerheid, want zij hebben de strijd gewonnen. We vieren hen, die als overwinnaars reeds in zaligheid leven, met meer lof en meer vertrouwen dan hen die hier beneden nog moeten strijden.
Maar we bewijzen de martelaren niet de eredienst die ‘godsdienst’ genoemd wordt, want deze is een verplichting die we alleen aan de godheid verschuldigd zijn. Alleen God vereren we aldus en leren we aldus vereren. Welnu, bij deze eredienst hoort de aanbieding van een offer.
Daarom spreken we van afgodendienst als iemand deze eredienst verricht voor afgoden. In geen geval brengen we zulke offers of zeggen we dat ze gebracht moeten worden aan een martelaar, aan een heilige of aan een engel. Wie tot zo’n dwaling vervalt, moet aangepakt worden volgens de gezonde leer, zodat hij zich betert of er zich voor hoedt.
De heiligen zelf, die slechts mensen zijn, willen zo’n verering niet, want ze weten dat dit God alleen toekomt. Men kan dit zien in het geval van Paulus en Barnabas. De mensen van Lystra waren buiten zichzelf door de wonderen die de apostelen verricht hadden. Ze wilden hun daarom offers opdragen zoals aan goden. Beide mannen scheurden echter hun kleren en verklaarden op overtuigende wijze dat ze geen goden waren en dat ze dit dus niet mochten doen.
Dat we onderrichten is één zaak, dat we verdragen een andere. Dat men de opdracht krijgt te onderrichten is één zaak, dat men onderricht krijgt om iets te verbeteren een andere. Zolang we het niet kunnen verbeteren, zijn we gedwongen het te verdragen.