dinsdag 1 december 2020

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Feria III Hebdomadæ I Adventus Ad Officium lectionis O admirabile commercium. O wonderbare ruil



Lectio altera
Ex Oratiónibus sancti Gregórii Nazianzéni epíscopi
(Or. 45, 9, 22. 26. 28: PG 36, 634-635. 654. 658-659. 662)
O admirabile commercium
Ipse Dei Fílius, ille sæculis antíquior, ille invisíbilis, ille incomprehensíbilis, ille incorpóreus, illud ex princípio princípium, illud ex lúmine lumen, ille fons vitæ et immortalitátis, ille archétypi expréssio, illud immótum sigíllum, illa per ómnia símilis imágo, ille Patris términus et rátio, ille, inquam, ad imáginem suam se confert, carnémque carnis causa gerit, et cum intellectuáli ánima propter ánimam meam iúngitur, ut símile per símile repúrget, atque humána ómnia, excépto peccáto, súscipit; concéptus quidem ex Vírgine, ánimo et carne a Spíritu præpurgáta (nam et generatiónem honóre áffici, et virginitátem præférri oportébat); progréssus autem Deus cum assúmpta humanitáte, unum ex duóbus inter se contráriis, carne nimírum et spíritu, quorum álterum deitátem dedit, álterum accépit.
Qui álios ditat, pauper effícitur; carnis enim meæ paupertátem subit, ut ego deitátis ipsíus opes cónsequar. Qui plenus est, exinanítur; sua enim glória ad breve tempus exinanítur, ut plenitúdinis ipsíus ego párticeps effíciar.
Quænam hæ bonitátis divítiæ? Quodnam erga me mystérium? Divínam imáginem accépi, nec custodívi. Ille meam carnem áccipit, ut et imágini salútem, et carni immortalitátem áfferat; secúndum consórtium nobíscum init, et quidem prióri longe admirabílius.

Per humanitátem a Deo assúmptam, hómini sanctitátem afférri oportébat; ut, tyránno per vim superáto, nos liberáret, atque ad se per mediatórem Fílium redúceret, hoc, ad Patris honórem, cui in ómnibus rebus cédere perspícitur, dispensántem.
Ad ovem errántem bonus ille Pastor evénit, ánimam suam pro óvibus ponens, ad montes et colles, in quibus sacrificábat; et errántem invénit, et invéntam, iísdem úmeris, quibus et crucis lignum, sústulit, et accéptam ad supérnam vitam redúxit.
Lucérnam præviam lux illa claríssima séquitur, et vocem Verbum, et prónubum Sponsus, Dómino pópulum exímium comparántem, atque ad Spíritum per aquam præpurgántem.
Opus habúimus Deo, qui carnem accíperet ac morerétur, ut vivámus. Commórtui sumus, ut purgémur; simul resurréximus, quóniam simul mórtui sumus; simul glorificáti sumus, quóniam simul resurréximus.
Tweede lezing
Uit de preken van de heilige bisschop Gregorius van Nazianze

O wonderbare ruil

De Zoon zelf van God, die ouder is dan de eeuwen, die onzichtbare, die onbegrijpelijke, die onlichamelijke, dat Beginsel uit het Beginsel, dat Licht uit het Licht, die bron van leven en onsterfelijkheid, die uitdrukking van de Oorsprong, dat onbewogen zegel, dat beeld in alles gelijk, dat eindpunt en de gedachte van de Vader – deze, zeg ik, keert zich tot zijn afbeelding, neemt omwille van de vleselijke mens het vlees aan en verenigt zich om mijn ziel met een redelijke ziel, om het gelijke door het gelijke te reinigen, en aanvaardt al het menselijke met uitsluiting van de zonde. Hij werd ontvangen uit de Maagd, die tevoren door de Geest naar ziel en lichaam was gereinigd (want zijn voortbrenging moest eervol zijn en bij voorkeur maagdelijk); Hij trad als God tevoorschijn met een aangenomen mensheid, één geheel, bestaande uit twee met elkaar strijdige naturen, namelijk uit vlees en geest, waarvan de ene de Godheid met zich bracht, de andere deze ontving.
Die anderen rijk maakt, wordt zelf arm; immers, Hij ondergaat de armoede van zijn vlees, opdat ik de rijkdommen van zijn Godheid zou ontvangen. Die vol is, ontledigt zich; immers, voor een korte tijd wordt Hij ontledigd van zijn glorie om mij deelgenoot te maken aan zijn eigen volheid.
Wat zijn dan de rijkdommen van die goedheid? Wat is dat voor een mysterie jegens mij? Ik ontving de goddelijke beeltenis, maar bewaarde ze niet. Hij nam mijn vlees aan, om aan dat beeld de verlossing te schenken en aan mijn vlees de onsterfelijkheid; Hij ging een tweede gemeenschap met ons aan en nog wel een, die nog veel bewonderenswaardiger was dan de eerste.
Door middel van de door God in zich opgenomen mensheid moest aan de mens de heiliging gebracht worden; om, na de tyran met geweld overwonnen te hebben, ons te bevrijden en ons tot zich terug te voeren door zijn Zoon als bemiddelaar, die dit aldus instelde tot eer van de Vader, waarvoor Hij in alle omstandigheden blijkt te wijken.
De goede Herder verscheen aan het dolende schaap, zijn leven gevend voor zijn schapen. Hij kwam naar de bergen en heuvels waarop gij uw offers bracht. Hij vond het verdwaalde schaap en na het gevonden te hebben, nam Hij het op diezelfde schouders waarop Hij het kruishout droeg, en na het op zich genomen te hebben leidde Hij het terug naar het hemelse leven.
Dat allerhelderste Licht volgt het licht (Sint Jan de Doper), dat het voorafgaat; het Woord volgt de stem, de Bruidegom de bruidsbegeleider, die een uitgelezen volk tot voor de Heer geleidt en het tevoren door het water reinigt tot samenkomst met de Geest.
We hebben een werk te verrichten gekregen voor God, die het vlees aannam en stierf, om ons te doen leven. Wij zijn met Hem gestorven om gezuiverd te worden; tegelijk met Hem zijn wij verrezen, omdat wij tegelijk met Hem gestorven zijn; wij zijn met Hem verheerlijkt, omdat wij met Hem zijn verrezen.


(Or. 45, 9, 22. 26. 28: PG 36, 634-635. 654. 658-659. 662)