Eerste lezing (Jes. 8,23b-9, 3)
In vroeger tijd is er oneer gebracht
over het land Zebulon en over het land Naftali,
maar in de toekomst wordt er eer gebracht
over de zeeweg
en de overkant van de Jordaan,
en over het gewest van de heidenen.
Het volk dat in het donker wandelt
ziet een groot licht;
een licht straalt over hen
die wonen in het land van doodse duisternis.
Gij hebt hun blijdschap vermeerderd,
hun vreugde vergroot.
Voor uw aanschijn zijn zij vol vreugde,
een vreugde als die om de oogst,
als die van mensen,
die jubelen bij het verdelen van de buit.
Want het juk dat zwaar op het volk drukte,
de stang op hun schouders
en de stok van hun drijvers:
Gij hebt ze stukgebroken
als op de dagen van Midjan.
Tweede lezing (1 Kor. 1,10-13.17)
Broeders en zusters,
ik bezweer u bij de Naam van onze Heer Jezus Christus:
Weest allen eensgezind,
laat er geen verdeeldheid onder u zijn;
weest volkomen één van zin en één van gevoelen.
Er is mij namelijk door de huisgenoten van Chloë over u verteld,
broeders en zusters, dat er onenigheid onder u heerst.
Ieder van u schijnt zijn eigen leus te hebben: ‘Ik ben van Paulus.’ ‘Ik van Apollos.’
‘Ik van Kefas.’ ‘Ik van Christus.’
Is Christus dan in stukken verdeeld?
Of zijt gij gedoopt in de naam van Paulus?
Christus heeft mij niet gezonden om te dopen.
Hij heeft mij gezonden om het evangelie te verkondigen,
en dat niet met fraaie en geleerde woorden;
anders zou het kruis van Christus zijn kracht verliezen.
Evangelie (Mt. 4,12-23)
Terstond lieten zij hun netten in de steek en volgden Hem.
Toen Jezus vernam dat Johannes was gevangen genomen,
week Hij uit naar Galilea.
Met voorbijgaan echter van Nazaret,
vestigde Hij zich in Kafarnaüm
aan de oever van het meer,
in het grensgebied van Zebulon en Naftali,
opdat in vervulling zou gaan het woord van de profeet Jesaja:
“Land van Zebulon, land van Naftali,
liggend aan de zee, Overjordanië:
Galilea van de heidenen!
Het volk dat in de duisternis zat,
heeft een groot licht aanschouwd;
en over hen die in het land
van doodse duisternis gezeten waren,
over hen is een licht opgegaan.”
Van toen af begon Jezus te prediken en te zeggen:
“Bekeert u, want het rijk der hemelen is nabij.”
Eens, toen Hij zich bij het meer van Galilea ophield,
zag Hij twee broers, Simon, die Petrus wordt genoemd,
en diens broeder Andreas.
Zij waren bezig het net uit te werpen in het meer;
het waren namelijk vissers.
Hij sprak tot hen:
“Komt, volg Mij;
Ik zal u vissers van mensen maken.”
Terstond lieten zij hun netten in de steek en volgden Hem.
Iets verder zag Hij nog twee broers,
Jakobus, de Zoon van Zebedeüs, en diens broeder Johannes;
met hun vader Zebedeüs waren zij in de boot
de netten aan het klaarmaken.
Hij riep hen,
en onmiddellijk lieten zij de boot en hun vader achter
en volgden Hem.
Jezus trok rond door geheel Galilea,
terwijl Hij als leraar optrad in de synagogen,
de Blijde Boodschap verkondigde van het Koninkrijk
en alle ziekten en kwalen onder het volk genas.