HH. Basilius,Gregorius en Chrysosthomos |
Uit een lofrede van de heilige Gregorius, bisschop van Nazianze († 390) op Basilius de Grote
Basilius en ik schenen maar één ziel te hebben, al leefden wij in twee lichamen.
Basilius
en ik troffen elkaar in Athene. Als stromen van een rivier waren wij
vanaf de ene bron, ons vaderland Kappadocië, omwille van onze opvoeding
in verschillende richtingen uiteengegaan naar het buitenland en wij
waren weer samengekomen. Het leek een afspraak, maar God had ons zo
geleid.
Toentertijd had ik veel ontzag voor mijn
grote vriend Basilius, omdat ik de ernst zag van zijn leefwijze en de
rijpheid van zijn woord. Bovendien probeerde ik andere jonge mensen die
ik ontmoette en die hem niet kenden, over te halen tot dezelfde houding.
Bij de meesten stond hij direct hoog in aanzien: zijn faam was hem
vooruitgegaan.
Wat gebeurde er toen? Vrijwel als
enige van de in Athene aangekomen studenten werd hij na zijn studies in
Caesarea en in Constantinopel van de algemene regels voor de
ontgroening van nieuwkomers vrijgesteld en een hogere positie waardig
geacht.
Dit werd het begin van onze vriendschap.
Daarna
gebeurde ongeveer het volgende. Want dit mag ik niet overslaan. De
Armeniërs zijn, heb ik gemerkt, een niet eenvoudig volk maar veeleer
gesloten en onoprecht. Toen kwamen enkele studenten bij hem, die hem al
eerder kenden door een oude vriendschap aan de retoricaschool van zijn
vader, want zij waren op die school geweest.
Zij
wendden vriendschap voor, maar hun drijfveer was jaloezie, geen
welwillendheid. Zij stelden hem geen steekhoudende maar gezochte vragen
en probeerden hem zo bij de eerste aanval onderuit te halen. Want zij
kenden zijn goede aanleg van vroeger en waren afgunstig op de toen
verworven eer. Het was natuurlijk verschrikkelijk dat zij die al eerder
de filosofenmantel ontvangen hadden en zich geoefend hadden in het
uitkramen van woorden, het nu moesten afleggen tegen een nieuwkomer van
elders.
Maar ik was Atheens gezind en dom, zodat
ik de afgunst niet opmerkte en vertrouwen had in hun voorwendsels. Toen
echter kreeg ik het geheim van de discussies door - het kon trouwens
niet verborgen blijven en kwam duidelijk aan het licht. Ik veranderde
onmiddellijk mijn standpunt, gooide het roer om en viel hem bij. Hij
vatte moed, sloeg hen met argumenten om de oren en liet hen niet los
voordat zij volledig op de vlucht sloegen.
Toen
wij na enige tijd elkaar onze idealen bekend maakten en wisten dat de
filosofie ons beider doel was, toen waren wij alles voor elkaar: wij
woonden onder hetzelfde dak en aten aan dezelfde tafel; één van hart
waren wij, gericht op éénzelfde doel; en met de dag werd ons wederzijds
streven sterker.
Het was voor ons beiden een
wedstrijd, niet om de eerste prijs te behalen, maar om die aan de ander
te geven. Want het aanzien dat de ander bereikte, beschouwden wij als
onze eigen eer. Wij schenen maar één ziel te hebben, al leefden wij in
twee lichamen. Slechts voor één zaak zetten wij ons in: de deugd en het
leven, gericht op de verwachtingen van de toekomstige eeuw. En als dit
niet te groots is om te zeggen, wij waren voor elkaar meetlat en paslood
om recht van krom te onderscheiden.
Laat ieder
een achternaam dragen die hij van zijn vader gekregen heeft, of een
titel die hij zichzelf door eigen inspanning heeft verworven, het
belangrijkste voor ons was het toen christen te zijn en die naam te
dragen.