Uit de ‘Alleenspraak der ziel’ van de priester Thomas van Kempen († 1471)
Mijn Geliefde heeft me innerlijk bemoedigd.
Mijn beminnelijke bruidegom en mijn goede vriend, mijn Heer Jezus Christus, die goede mensen liefheeft en niet kan ophouden lief te hebben, heeft mij, ongelukkige, tot zich getrokken. En toen ik nog niet bestond, heeft Hij mij het bestaan, het leven en het bewustzijn gegeven, en het levenslicht laten aanschouwen.
Hij deed mij herboren worden door de genade van het doopsel en Hij schonk mij zijn eigen verdiensten. Toen ik vervolgens door mijn vele zonden scheef gegroeid was en niet in staat om wederliefde te schenken, heeft Hij niet gelet op mijn gebrekkigheid maar is Hij een en al goedheid geweest. En terwijl ik me met onbenullige zaken bezighield, heeft Hij me tot zich geroepen door zijn genade. Hij liet niet toe dat ik ten onderging in alledaagsheid.
Maar echt op verhaal komen kan hier op aarde niet plaatsvinden, zelfs niet in het gezelschap van de Beminde. De echte rust en voldoening kan pas plaatsvinden in het hemels vaderland, na alle moeilijkheden van ons aardse leven. Maar op een bepaalde manier is het toch een herademing om in Gods aanwezigheid zich bevrijd te voelen van de zware last van ons menselijk bestaan, daar te zijn waar men de Geliefde beter van dienst kan zijn en in de rust van de stilte met jezelf en met Hem bezig te zijn.
Hij was niet afwezig als ik het moeilijk had en Hij hielp me als ik in problemen zat. Vaak ook heeft Hij me geholpen met goede raadgevingen en bevestigde Hij me door zijn woorden. En zoals een nieuwe aanplant besproeid zal worden, zo heeft Hij me innerlijk bemoedigd, opdat niet het goede dat in mij aan het groeien was, als een gebakken tegel uitdroogt. En Hij zei tot me: als je van goede wil bent en luistert, zul je veel goeds zien. Als je doet wat Ik zeg, ben je mijn vriend. Als je kiest voor Mij en Mij bovenal lief hebt, zul je van mijn Vader verkrijgen wat je vraagt. En ik keerde me tot Hem die mij goed deed, en mij bevrijdend van aardse belangstelling en gehechtheid, heb ik me voorgenomen verder voor Hem alleen te leven. Want niets is beter dan Hij en niets is heilzamer dan dit voornemen.
Laten anderen zien wie zij zullen liefhebben en zullen dienen, voor mij is het duidelijk dat Hij de man van mijn hart is, voor wie het niet moeilijk is te sterven, zoals ik in liefde met Hem verbonden leef. Ik heb me aan Hem voorgoed gehecht; ik heb mijn zinnen op Hem gezet en ik heb geen betere kunnen vinden. Juist op Hem heb ik mijn zinnen gezet, omdat niemand groter, beter of indrukwekkender is en omdat Hij alle goeds in overvloed heeft. En omdat Hij zo welwillend is, weet Hij te bemoedigen en ziet Hij er zorgzaam op toe dat niemand mij door norsheid en hardheid bang maakt en dwars zit, maar dat zij eerder gemakkelijke en prettige dingen opleggen en leren, zodat mijn beginnende genegenheid zich beter ontwikkelt en zich sterker richt op de Geliefde en geen stap achteruit meer zet.