Verder
sprak abt Antonius: Van de naaste hangen af leven en dood.
Want
als we onze broeder winnen, winnen we God,
maar
als we onze broeder ergeren, zondigen we jegens Christus.
Tenslotte, de deugd waarop het ‘innerlijk
bouwwerk’ gefundeerd is: de broederliefde. Abt Johannes de Kleine zei: “Het is
onmogelijk een huis van boven naar beneden te bouwen, maar men moet het van de
grondslagen uit optrekken … De grondslag is de evennaaste, die moet u winnen.
En die grondslag moet er eerst zijn. Daarvan hangen immers alle geboden van
Christus af” (1). Abt Johannes de Eunuch getuigt: “Onze Vader, abt Antonius,
heeft gezegd: nooit heb ik mijn voordeel gesteld boven het geestelijk nut van
mijn broeder” (2). En bij alle asceten had hij [Antonius] deze ‘wederzijdse
liefde’ ontmoet (Leven 4).
De anderen plaatsen ons voor steeds nieuwe
situaties die onze inventiviteit opwekken. Het zijn concrete mensen die op ons
pad komen, elk met hun persoonlijk mysterie: de liefde is realistisch! Onze
verhouding tot de anderen is het enige en onbetwistbaar criterium van onze
liefde tot God.
In de parabel van het laatste oordeel bij
Mattheus (25, 31-46 “Al wat gij gedaan hebt voor een van deze geringsten van
mijn broederts hebt gij voor Mij gedaan”) wordt de naaste geïdentificeerd met
Christus. We horen er ook een echo in van de Eerste Brief van de H. Johannes:
“Wij weten dat wij zijn overgegaan van de dood naar het leven, omdat wij onze
broeder liefhebben…Als wij elkaar liefhebben, blijft God ook in ons en is zijn
liefde in ons volkomen.. Wie zijn broeder die hij ziet, niet liefheeft, kan God
niet liefhebben die hij niet heeft gezien” (1 Jo 3,14; 4, 12.20).
We kennen het gezegde van abt Apollos:
“Hebt u uw broeder gezien, dan hebt u de Heer uw God gezien” (3). Door zijn
Menswording is God ons nabij gekomen, hij is de barmhartige Samaritaan (4) die
zich de naaste heeft getoond van de mens (Lucas 10, 36) en Hij is het die onze
liefde verwacht in ieder mens die wij ontmoeten.
Nederigheid, onderscheiding, liefde – deze
drie fundamentele deugden moeten samengaan. “Waartoe dient de liefde, waar
hoogmoed is?” (5). Toen men eens een grijsaard vroeg hoe men God moet vinden,
gaf hij dit pertinente antwoord: “Ik zeg het u, velen hebben hun vlees gekweld
zonder onderscheidingsvermogen en zij gingen met lege handen heen, niets
bezittend. Onze mond riekt van het vasten, de Schriften kennen wij van buiten
en Davbid hebben wij voltooid (6), maar wat God van ons vraagt, bezitten wij
niet: de liefde en de nederigheid (7).
(1) Vaderspreuken [VS] I,
Johannes de Kleine, 39 (354) p. 202
(2)
VS I, Johannes de Eunuch 2
(402), p. 220
(3) VS I, Apollos 3 (151), p.
88
(4) De meeste Kerkvaders
zoals o.a. Origines, Ambrosius, en Augustinus verklaren zo de parabel bij Lucas
10, 30-37
(5) VS I, Elias 3 (261), p.
160
(6) Het gehele psalterium
kennen wij van buiten.
(7) VS III, nr. 222, p. 130