woensdag 22 januari 2020

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Feria III Hebdomadæ II per annum Ad Officium lectionis Quid retribuemus Domino pro omnibus quæ retribuit nobis?





Lectio altera
E Régulis fúsius tractátis sancti Basilíi Magni epíscopi
(Resp. 2, 2-4: PG 31, 914-915)

Tweede lezing
Uit de commentaren op de Kloosterregel van de H. Basilius de Grote, bisschop

Wat zullen wij de Heer wedergeven voor alles, wat Hij ons geschonken heeft?

Welke taal is bij machte de gaven Gods naar waarde uiteen te zetten? Zo groot zijn zij in aantal, dat zelfs het getal ervan ons ontgaat. Ook door haar omvang zijn die geven zo groot en van zodanige aard, dat zelfs een enkele ervan voldoende is, om de Gever op alle wijzen ervoor te moeten danken.

Want zelfs als wij wilden, zouden wij daaaraan niet kunnen voorbijgaan, en het is absoluut ondenkbaar, dat iemand met gezond verstand zelfs die ene weldaad zou kunnen verzwijgen, hoewel men er nog veel minder iets naar verdienste over zou kunnen zeggen: namelijk over het feit, dat toen God de mens naar zijn beeld en gelijkenis geschapen had en met kennis omtrent Hemzelf geëerd had en met verstand boven de andere levende wezend gesierd had, hem ook nog het vermogen gaf om te genieten van de onuitsprekelijke schoonheid van het paradijs, en hem tenslotte aanstelde als hoofd van al het aardse. Daarna door de slang bedrogen en in zonde gevallen, en door de zonde in de dood en in ellende, die hij had verdiend, heeft God hem toch niet aan zijn lot overgelaten. Maar Hij gaf hem eerst een Wet tot zijn hulp, stelde engelen aan om het te beschermen en te verzorgen, en zond profeten om hem te berispen omtrent zijn ondeugden en om hem de deugd te leren. Door bedreigingen vernietigde en bedwong Hij de drang van zijn boosheid, door beloften wekte Hij in hem de lust tot het goede; niet zelden ook liet Hij bij verschillende personen het einde van beide manieren zien, om anderen tevoren te waarschuwen, en toch heeft Hij daarna zich niet afgewend van die in hun boosheid volharden.

Want de goedheid van Onze Heer heeft ons niet verlaten, en zelfs door de dwaasheid, waarmee wij de eerbewijzen, ons door Hem verleend, hebben veracht, hebben wij zijn liefde tot ons niet vernietigd, zelfs niet toen wij ons smadelijk gedroegen tegenover onze Weldoener. Ja, wij werden zelfs teruggeroepen uit de dood en ons leven werd weer hersteld door Onze Heer Jezus Christus zelf. Zijn wijze van milddadigheid beweegt ons hier tot nog grotere bewondering: Want toen Hij bestond in goddelijke majesteit, behoefde Hij het geen roof te achten gelijk te zijn aan God; maar heeft Hij zich ontledigd door het bestaan van een dienstknecht op zich te nemen.
En ook heeft Hij onze zwakheden op Zich genomen en onze kwalen gedragen; Hij werd voor ons gewond, opdat wij door zijn striemen genezen zouden worden; eveneens heeft Hij ons vrijgekocht van de vloek (van de Wet), door Zelf voor ons een vloek te worden, en onderging de schandelijke dood, om ons tot een glorievol leven te leiden. En het was Heem niet genoeg alleen maar doden tot leven te roepen, maar ook schonk Hij ons de waardigheid van zijn Godheid en bereidde ons de eeuwige rust, die door haar grootheid alle denkbare vreugde overtreft.

Wat zullen we dus de Heer wedergeven voor alles wat Hij ons geschonken heeft? Want Hij is zo goed, dat Hij zelfs geen beloning terug verlangt, maar het is Hem voldoende, dat wij Hem om zijn gaven beminnen. Waar ik dit alles in de geest overdenk, verval ik, om mijn gevoelens te uiten, in een zekere afschuw en een vreselijke verbijstering, uit angst dat ik uit onbedachtzaamheid of door mijn belangstelling voor ijdelheden ooit van de liefde Gods zou afvallen en een schande en smaad voor Christus zou worden.