Lectio
altera
Ex Epístola
sancti Fulgéntii Ruspénsis epíscopi
(Epist. 14,
36-37: CCL 91, 429-431)
Uit een brief van
de H. Fulgentius van Ruspe, bisschop
Christus, die
altijd leeft om onze Voorspreker te zijn
Dáárop
moet men vooral letten, namelijk dat wij op het einde van een gebed zeggen:
“Door Jezus Christus, uw Zoon, onze Heer’; wij zeggen dus niet ‘door uw Heilige
Geest’, wat de katholieke Kerk dan ook niet zonder reden doet, wegens dát
geheim namelijk dat de Mens Jezus Christus
de Middelaar is geworden tussen God en de mensen. Priester in eeuwigheid naar
de orde van Melchisedech, die door zijn eigen Bloed voor ééns is binnengegaan
in het heiligdom, dat niet het waarachtige heiligdom slechts afbeeldt en door
handen gemaakt is, maar in de hemel zelf, waar Hij zit aan de rechterhand
Gods, en voor ons ten beste spreekt.
Dit
ambt van Hogepriester in Hem beschouwend zegt de Apostel: Laten wij daarom steeds door
middel van Hem ons offer van lof aan God aanbieden, dit is de vrucht van onze
lippen, die zijn Naam prijzen. Door middel van Hem dus bieden wij ons offer
aan van onze lof en van ons gebed, omdat wij door middel van zijn dood zijn
verzoend, toen wij vijanden waren. Want
door middel van Hem, die zich gewaardigd heeft om slachtoffer te worden voor ons, kan voor Gods aanschijn ons offer
aanvaardbaar worden bevonden. Daarom vermaant ons de zalige Petrus, als hij
zegt: Laat ook u zelf als levende stenen
voegen in de bouw van de geestelijke tempel. Draagt als een heilig priesterschap,
geestelijke offers op die welgevallig zijn aan God door Jezus Christus.
Daarom kunnen wij dan ook met reden tot God de Vader zeggen: ‘Door Jezus
Christus, onze Heer’.
Wanneer
dus gesproken wordt van ‘priester’, wat anders wordt er dan bedoeld dan het
mysterie van de Menswording van de Heer, waardoor de Zoon Gods, toen Hij bestond in goddelijke Majesteit,
Zichzelf heeft ontledigd, door het bestaan van een dienstknecht op zich te
nemen. Dienovereenkomstig heeft Hij zich vernederd, is gehoorzaam geworden tot de dood, klein geworden namelijk en een korte tijd beneden de engelen, en
toch de gelijkheid bezittend met de Godheid van de Vader? In díe zin is de Zoon
dan ook kleiner geworden, gelijk blijvend aan de Vader, waardoor Hij zich
verwaardigd heeft gelijk te worden aan de mensen. Want Hij heeft zich kleiner
gemaakt, toen Hij zichzelf ontledigde door de gedaante van een slaaf aaan te
nemen. De verkleining van Christus dat is de ontlediging: er is geen andere
ontlediging dan het aannemen van de gedaante van een slaaf.
Christus
dan, in Gods gestalte blijvend, de Eniggeboren Zoon Gods, aan Wie wij evenals
aan de Vader onze offers opdragen, nam de gedaante aan van een slaaf en werd
Priester, door Wie wij een levend, heilig, Godwelgevallig Offer kunnen opdragen. Want er had door ons geen offer opgedragen
kunnen worden, als Christus niet voor ons tot Offer was geworden: in Wie de
natuur zelf van ons geslacht een waarlijk heilzaam offer is, Want als wij
openlijk door onze Heer, de eeuwige Priester onze gebeden opdragen, belijden
wij in Hem het ware vlees van ons geslacht. Dienovereenkomstig zegt de Apostel:
Elke Hogepriester, uit de mensen genomen,
wordt aangesteld voor de mensen ten behoeve van hun verhouding tot God, om
gaven en offers op te dragen voor de zonden. Wanneer wij immers zeggen: ‘Uw
Zoon’, en daaraan toevoegen “Die met U leeft en heerst in de eenheid van de
Heilige Geest’, doelen wij toch op die eenheid, die de Vader van nature heeft
met de Zoon en de Heilige Geest. Waardoor tegelijk wordt getoond dat Christus zelf voor ons de functie van
priester vervult, die één eenheid van nature bezit met de Vader en de Heilige
Geest.