woensdag 23 oktober 2019
Retraitesnipper - DE TUIN VAN EDEN Genesis 2
4Dit is de geschiedenis van het ontstaan van de hemel en aarde, zoals ze geschapen zijn. Toen Jahwe God de aarde en de hemel maakte, 5waren er op aarde nog geen wilde planten en groeide er geen enkel veldgewas, want Jahwe God had nog geen regen op de aarde laten vallen en er was nog geen mens om de grond te bebouwen, 6om het water uit de aarde omhoog te halen en de aardbodem te bevloeien. 7Toen boetseerde Jahwe God de mens uit stof, van de aarde genomen, en Hij blies hem de levensadem in de neus: zo werd de mens een levend wezen.* 8Daarna legde Jahwe God een tuin aan in Eden, ergens in het oosten, en daarin plaatste hij de mens die Hij geboetseerd had. 9Jahwe God liet uit de grond allerlei bomen opschieten, aanlokkelijk om te zien en heerlijk om van te eten; daarbij was ook de boom van het leven midden in de tuin en de boom van de kennis van goed en kwaad. 10Uit Eden stroomt de rivier die water geeft aan de tuin; hij splitst zich in vier armen. 11De naam van de eerste is Pison, hij stroomt om geheel Chawila heen, waar goud is; 12het goud van dat land is voortreffelijk; en ook balsemhars en edelstenen worden er gevonden. 13De tweede heet Gichon, hij stroomt om geheel Kus heen. 14De derde heet Tigris; hij loopt ten oosten van Assur. De vierde is de Eufraat. 15Toen bracht Jahwe God de mens in de tuin van Eden, om die te bewerken en te beheren. 16En Jahwe God gaf de mens dit gebod: `Van al de bomen in de tuin moogt ge vrij eten, 17maar van de boom van de kennis van goed en kwaad moogt ge niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, moet ge sterven.' 18Jahwe God sprak: `Het is niet goed dat de mens alleen blijft. Ik ga een hulp voor hem maken die bij hem past.* 19Toen boetseerde Jahwe God uit de aarde alle dieren op het land en alle vogels van de lucht, en bracht die bij de mens, om te zien hoe hij ze noemen zou: zoals de mens ze zou noemen, zo zouden ze heten. 20De mens gaf dus namen aan al de tamme dieren en aan al de vogels van de lucht en aan al de wilde beesten; maar een hulp die bij hem paste vond de mens niet. 21Toen liet Jahwe God de mens in een diepe slaap vallen; en terwijl hij sliep, nam Hij een van zijn ribben weg en zette er vlees voor in de plaats.** 22Daarna vormde Jahwe God uit de rib die Hij bij de mens had weggenomen, een vrouw, en bracht haar naar de mens. 23Toen sprak de mens: `Eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees! Mannin zal zij heten, want uit een man is zij genomen.' 24Zo komt het dat een man zijn vader en zijn moeder verlaat en zich zo aan zijn vrouw hecht, dat zij volkomen één worden. 25Zij waren beiden naakt, de mens en zijn vrouw, maar zij voelden geen schaamte voor elkaar.