zaterdag 5 oktober 2019

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada XXVI per annum sabbato Ad Officium lectionis Certa bonum certamen fidei. Strijd de goede strijd van het geloof.



Lectio altera

E Libro sancti Gregórii Nysséni epíscopi De Institúto christiáno
(PG 46, 295-298)

Tweede lezing

Uit het boek over het Christelijk Onderricht van de H. Gregorius van Nyssa, bisschop
(PG 46, 295-298)

Strijd de goede strijd van het geloof

Zo wordt alles wat in Christus is, de nieuwe schepping: het oude is voorbij. De nieuwe schepping nu noemde Paulus de inwoning van de Heilige Geest in een zuiver en schuldeloos hart, vrij van alle boosheid, verdorvenheid en schande. Want wanneer de ziel de zonde is gaan haten en zich naar vermogen op de beoefening van de deugd toelegt en zij door die verandering van leven de genade van de Geest heeft ontvangen, is zij geheel nieuw geworden, Hersteld en hernieuwd. Ja zelfs geldt dan dit woord: Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een nieuw deeg moogt zijn. En ook dit: Wij moeten dit feest niet vieren met het oude zuurdeeg, maar met het zuivere brood van reinheid en waarheid.  Dit, meen ik, komt overeen met hetgeen er gezegd is over de nieuwe schepping.

Want de bekoorder van onze ziel spant veel strikken. De menselijke natuur is uit zichzelf te zwak om met eigen krachten de overwinning uit die strijd te kunnen behalen. Daarom vermaant ons de Apostel onze ledematen met hemelse wapens te wapenen: Bekleedt u, zegt hij, met het harnas der gerechtigheid, de voeten geschoeid met ijver voor het Evangelie van de vrede en uw lendenen omgord met de waarheid. Ziet ge niet hoeveel manieren de Apostel u voorhoudt om uw heil te bewerken, en die alle verwijzen naar de éne weg en het éne doel. Hierdoor wordt onze levensweg, die leidt naar de vervulling van Gods geboden, gemakkelijk afgelegd. Op een andere plaats zegt dezelfde Apostel: Laten wij met geduld volharden in de wedloop, die ons is voorgeschreven, het oog gevestigd op Jezus, bewerker en voleinding van het geloof.

Hier is het nodig, dat hij, die de schittering van dit leven al veracht, ook nog moet afzien van alle aardse glorie, ja, hij moet zelfs met het leven zijn eigen ziel verloochenen. Die verloochening van eigen ziel bestaat hierin: nergens zijn eigen wil zoeken, maar die van God en die als veilige gids nemen; vervolgens niets bezitten dan alleen het algemeen goed. Want zo zal hij beter uitgerust zijn om vol vreugde en vertrouwen opgewekt te doen, wat zijn overheid hem zal opleggen, als dienaar van Christus en vrijgekocht voor het algemeen nut van zijn broeders. Want dat bedoelt ook de Heer, als Hij zegt: Wie onder u de eerste en grootste wil zijn, die moet de laatste zijn en dienaar van allen.

Zulk een dienstbaarheid bij de mensen moet onbaatzuchtig zijn en wie zo gestemd is, moet aan allen onderworpen zijn, en als iemand, die rente schuldig is zijn broeders dienen. Want wie een leidende functie hebben, moeten meer inspanning op zich nemen dan de anderen, dan de anderen, zich meer onderdanig tonen dan hun onderschikten en hun levenswijze als voorbeeld en model van dienstbaarheid aan anderen voorhouden, terwijl zij, die aan hun geloofszorgen zijn toevertrouwd, dit als een onderpand beschouwen bij God.

Zó dan moeten de leiders zorgen voor hun broeders als goede opvoeders voor kleine kinderen, hun door de ouders toevertrouwd. Als gij elkaar zo gezind zijt, zowel onderdanen als leiders, terwijl de eersten met vreugde aan de bevelen en voorschriften gehoorzamen en de laatsten met heel hun inzet hun broeders naar de volmaaktheid trachten op te voeren, en als gij elkaar met eerbetuigingen voorkomt, dan zult gij op aarde een leven van Engelen leiden.