Eerste lezing (Ex. 17,8-13)
In die dagen kwam Amalek aanzetten om Israël aan te vallen.
Toen zei Mozes tot Jozua:
“Kies manschappen uit en trek morgen ten strijde tegen Amalek.
Zelf ga ik met de staf van God in mijn hand
op de top van de heuvel staan.”
Jozua deed wat Mozes hem had opgedragen.
Hij bond de strijd aan met Amalek,
terwijl Mozes, Aäron en Chur de top van de heuvel bestegen.
En zolang Mozes zijn armen opgeheven hield
waren de Israëlieten aan de winnende hand.
Maar liet hij zijn armen zakken, dan won Amalek.
Tenslotte werden Mozes’ armen moe.
Toen haalden ze een steen voor hem waar hij op ging zitten.
Aäron en Chur ondersteunden zijn armen,
elk aan een kant.
Zo bleven zijn armen omhooggeheven, tot zonsondergang toe.
En Jozua versloeg Amalek en zijn leger met het zwaard.
Tweede lezing (2 Tim. 3,14-4,2)
Dierbare,
blijf bij de leer, die gij gelovig hebt aanvaard.
Bedenk wie het waren, die u onderricht hebben
en hoe gij van kindsbeen af
vertrouwd zijt met de heilige geschriften;
daaruit kunt gij de wijsheid putten, die u leidt tot het heil,
door het geloof in Christus Jezus.
Elk door God geïnspireerd geschrift dient ook
om te onderrichten in de waarheid en dwalingen te weerleggen,
om de zeden te verbeteren
en de mensen op te voeden tot een rechtschapen leven,
zodat de man Gods voor zijn taak berekend is
en toegerust voor elk goed werk.
Ik bezweer u
voor het aanschijn van God en van Christus Jezus,
die levenden en doden zal oordelen
bij zijn verschijning en bij zijn koningschap:
verkondig het woord,
dring aan, te pas en te onpas,
weerleg, berisp, bemoedig,
in één woord, geef uw onderricht met groot geduld.
Evangelie (Lc. 18,1-8)
.In die tijd leerde Jezus in een gelijkenis aan zijn leerlingen,
dat zij steeds moesten bidden en daarin niet versagen.
Hij zei:
“Er was eens in een zekere stad een rechter,
die zich om God noch gebod bekommerde.
Er was ook een weduwe in de stad,
die herhaaldelijk bij hem kwam met het verzoek:
Verschaf mij recht ten opzichte van mijn tegenstander.
Een tijdlang wilde die rechter niet,
maar daarna zei hij bij zichzelf:
Al bekommer ik mij om God noch gebod,
toch zal ik die weduwe recht verschaffen
om niet langer geplaagd te worden door haar eindeloze bezoeken.”
En de Heer sprak:
“Hoort wat de onrechtvaardige rechter zegt!
Zou God dan geen recht verschaffen aan zijn uitverkorenen,
die dag en nacht tot Hem roepen,
of zal Hij ten opzichte van hen onbewogen blijven?
Ik zeg u: Hij zal hun spoedig recht verschaffen.
Maar: zal de Mensenzoon bij zijn komst
het geloof op aarde vinden?”
.