woensdag 23 oktober 2019

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada XXIX per annum feria V H. Augustinus aan Proba "Wij weten niet, hoe wij behoren te bidden".



 Lectio altera

Ex Epístola sancti Augustíni epíscopi ad Probam
(Ep. 130, 14, 25 — 26: CSEL 44, 68-71)
Tweede lezing

Uit de ‘Brief aan Proba’van de H. Augustinus, bisschop
(Ep. 130, 14, 25 — 26: CSEL 44, 68-71)
Wij weten niet, hoe wij behoren te bidden

Misschien vraagt ge u nog af, waarom de Apostel zegt: Want wij weten niet, hoe wij behoren te bidden. Het is immers geenszins aan te nemen, dat ofwel hijzelf ofwel degenen, tot wie hij dit zei, het Gebed des Heren niet kenden.

Ook de Apostel zelf toonde niet vreemd te zijn aan die onwetendheid, voor zover hij tenminste niet wist hoe hij behoorde te bidden, toen hem een doorn in het vlees werd gestoken, een satansengel hem tuchtigde, opdat hij zich niet op buitengewone openbaringen iets zou laten voorstaan. Daarom bad hij tot driemaal toe tot de Heer om die beproeving van hem weg te nemen. Toen in alle geval wist hij niet hoe hij behoorde te bidden. Tenslotte ontving hij Gods antwoord, waarom niet geschiedde waarvoor die zo grote man bad en waarom deze gebedsverhoring niet dienstig was: Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich ten volle in zwakheid. In dit soort beproevingen dus, die voordelig of nadelig kunnen zijn, weten wij niet, hoe wij behoren te bidden. Toch, omdat zij hard en lastig zijn en omdat ze ingaan tegen ons gevoel van zwakheid, bidden wij gedreven door een algemeen menselijke neiging, dat ze van ons mogen weggenomen worden. Maar zoveel vertrouwen zijn wij onze God en Heer verschuldigd, dat, als Hij ze niet van ons wegneemt, wij daarom niet mogen gaan menen, dat wij door Hem verwaarloosd worden, maar dat wij door het geduldig verdragen leed eerder meer goeds mogen verhopen. Want zo openbaart zich de kracht ten volle in zwakheid.

Deze voorbeelden staan geschreven, opdat niemand zich voor groot houdt, als zijn onverstandig gebed verhoring gevonden heeft, terwijl het nuttiger geweest ware, daarom niet te bidden; of om te verhinderen, dat iemand de moed opgeeft en gaat wanhopen aan de goddelijke barmhartigheid tegenover zijn persoon, als hij niet verhoord wordt, wanneer hij soms iets vraagt, waardoor hij in nog grotere ellende zou komen met het te ontvangen, ofwel door te grote voorspoed verslapt, geheel te gronde zou gaan. In dergelijke omstandigheden weten wij niet naar behoren te bidden.

Vandaar dat, als er iets gebeurt te tegenspraak met ons gebed, wij dat geduldig moeten aanvaarden, in alles God moeten danken en er niet het minst aan moeten twijfelen, dat datgene op de eerste plaats behoorde te geschieden, wat met Gods wil, niet met de onze onze, overeenkwam. Want ook hierin gaf ons die Middelaar het voorbeeld, die, toen Hij gezegd had: Vader, indien het mogelijk is, laat deze kelk aan Mij voorbijgaan, zijn menselijke wil, die Hij tengevolge van zijn menswording bezat, omvormde en er terstond aan toevoegde: Maar niet wat Ik wil, maar wat Gij wilt, Vader. Vandaar worden terecht om de gehoorzaamheid van Eén velen gerechtvaardigd.