maandag 14 oktober 2019

H. Teresia van Avila in “Het boek van haar leven” *

1. Het valt mij zwaar, nog verder te spreken over de gunsten, mij door de Heer verleend buiten de reeds verhaalde, vooral omdat zij te groot zijn, dan dat men zou kunnen geloven, dat zij aan een zo slecht persoon werden geschonken. Om echter te gehoorzamen aan de Heer, die het mij bevolen heeft, en aan U Eerw. (1) zal ik hier te Zijner verheerlijking nog enige dingen mededelen. Geve Zijne Majesteit, dat het een of andere ziel tot heil mag strekken, te zien hoe de Heer een zo nietswaardig wezen zo grote gunsten heeft willen verlenen. Wat zal Hij dan schenken aan wie Hem in waarheid zal hebben gediend! Mogen allen zich aangespoord gevoelen, Zijne Majesteit te behagen, omdat Hij daarvoor reeds in dit leven onderpanden van zo grote waarde schenkt. (2)

2. – Eerstens dan – en men bedenke dat wel – is de heerlijkheid, door de ziel gesmaakt bij de gunsten, haar door God verleend, nu eens groter, dan weer kleiner. In sommige visioenen overtreft de heerlijkheid, het geluk, de voldoening zozeer die van andere visioenen, dat ik verbaasd sta over het grote verschil, dat zelfs in dit leven in de genieting bestaat. Soms toch is dit verschil zo groot en schenkt God in een visioen of vervoering zulk een genot en voldoening, dat men op aarde niets hogers schijnt te kunnen verlangen en de ziel dan ook niet meer verlangt noch groter voldoening vraagt. Ja, nadat de Heer mij heeft doen zien, welk een groot verschil er in de Hemel bestaat tussen hetgeen de een en hetgeen de ander geniet, (3) begrijp ik dat de Heer ook hier op aarde, zo Hij dit wil, geen maat stelt aan zijn gaven. (4) Ik wilde, dat ik ook geen maat kende in de dienst van Zijne Majesteit en ik geheel mijn leven, krachten en gezondheid daaraan wijdde; ik zou door eigen schuld niet de geringste graad van genieting willen verliezen.

3. – Ik verklaar dan ook dat, als men mij vroeg, wat ik het liefst wilde: tot het einde der wereld al haar lijden te verduren en daarna een weinig meer heerlijkheid te genieten of zonder lijden een weinig lagere graad van heerlijkheid te ontvangen, ik zonder enige aarzeling al het lijden op mij zou nemen om ook maar een weinig meer te genieten van de kennis der grootheid Gods; want ik begrijp dat wie Hem beter kent, Hem meer bemint en verheerlijkt. Ik wil niet zeggen, dat ik niet blij zou zijn en mij niet allergelukkigst zou achten, als ik ook maar de laagste plaats in de Hemel mocht innemen; neen, daar ik reeds een plaats had in de hel, zou de Heer mij daarmede de grootste barmhartigheid bewijzen. Geve Zijne Majesteit, dat ik er kome en moge Hij niet omzien naar mijn grote zonden. Ik wil slechts zeggen dat, als ik er toe in staat was en de Heer mij de genade gaf, veel te lijden, ik door eigen schuld niets zou willen verliezen, al moest het mij ook nog zoveel kosten. Ongelukkige echter, die ik ben, door mijn vele zonden had ik alles verloren.

* Boek van haar leven, 37, 1-3

(1) “Vuestras mercedes” meervoud. Zij doelt hier op P. Pedro Ibáñez O.P., P. Domingo Báñez, O.P. en P. García de Toledo, O.P.

(2) Vgl. Brief van de H. Paulus aan de Ephesiërs 1, 14.

(3) Vgl. 1e Brief van de H. Paulus aan de Corinthiërs 15, 41-42.


(4) Vgl. Jo 3, 34.