Liturgia Horarum / Getijdengebed
Lezing
van de dag in de Lezingendienst
Uit
de instructies van de H. Columbanus, abt [+ 616]
Een blijvend licht in de
tempel van de eeuwige Hogepriester
Hoe
zalig, hoe gelukkig zijn die dienaren, die de Heer bij zijn komst wakende
vindt? Zalig waken, waardoor men waakzaam is voor God, de Schepper van alles
die alles vervult en alles te boven gaat!Mocht Hij zich verwaardigen ook mij,
hoewel een nietswaardige maar toch zijn geringe dienaar, zó uit de slaap van de
traagheid te wekken, zó te ontsteken door dát vuur van de goddelijk liefde
waardoor de vlam van Zijn liefde tot boven de sterren schittert , dat het
verlangen naar zijn overgrote liefde en
zijn goddelijk vuur altijd in mij brandt!
Mocht
ik door mijn verdiensten zó zijn, dat mijn lamp ’s nachts voortdurend brandt in
de tempel van mijn Heer, zodat ze voor allen licht, die het huis van mijn God
binnengaan!
Heer, geef mij, bid ik U, in de naam van Jezus
Christus, uw Zoon en mijn God, die liefde, die niet kan verminderen, zodat mijn
lamp wel kan branden maar niet gedoofd kan worden. Dat zij voor mij brande en
voor anderen lichte.
Gij,
Christus, gewaardig U onze lampen te ontsteken, onze Verlosser uiterst
beminnelijk voor ons, waarvoor die lampen altijd licht mogen geven in uw tempel
en van U, het eeuwig Licht, hun blijvend licht mogen ontvangen zodat onze
duisternissen worden verlicht en de duisternissen van de wereld van ons worden
verdreven.
Schenk
zo, bid ik U, mijn Jezus, uw licht aan mijn lamp, opdat onder dat licht het
Heilige der heiligen voor mij verschijne, dat U, eeuwige Hogepriester van het
eeuwige, bij de poorten van uw tempel ontvangt, als Gij daar binnentreedt, waar
ik U voortdurend moge zien, beschouwen en begeren. Moge ik vol liefde alleen
maar oog hebben voor U en moge mijn lamp steeds lichtend en brandend zijn voor
U.
Moge
het U behagen, bid ik, U zelf aan ons te tonen, als wij bij U aankloppen,
allerliefste Verlosser om U aanschouwend slechts U te beminnen, U alleen te
beminnen, U alleen te begeren, aan U alleen te denken bij dag en nacht, U
alleen te bemediteren. Dat Gij U
verwaardigt ons zo’n grote liefde tot U in te storten als waarmee Gij verdient
bemind te worden; zodat de liefde tot U heel ons innerlijk beheerst, uw liefde
ons geheel en al in bezit neemt en onze zintuigen geheel en al vervult; zodat
wij buiten U, die eeuwig zijt, niets anders weten te beminnen. Moge daardoor
die zo grote liefde niet door de vele wateren van deze lucht en deze aarde en
deze zee in ons geblust kunnen worden, volgens het woord van de Schrift: En de vele watergolven konden de liefde niet
blussen.
Moge
dit ook in ons, al is het maar ten dele, vervuld worden, door de gave van Onze
Heer Jezus Christus, aan Wie de glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen.
(Instr. De compunctione, 12, 2-3: Opera,
Dublin 1957, pp. 112-114)