dinsdag 11 oktober 2016

Liturgia Horarum H. Columbanus Een blijvend licht in de tempel van de eeuwige Hogepriester

Liturgia Horarum / Getijdengebed
Lezing van de dag in de Lezingendienst

Uit de instructies van de H. Columbanus, abt [+ 616]

Een blijvend licht in de tempel van de eeuwige Hogepriester

Hoe zalig, hoe gelukkig zijn die dienaren, die de Heer bij zijn komst wakende vindt? Zalig waken, waardoor men waakzaam is voor God, de Schepper van alles die alles vervult en alles te boven gaat!Mocht Hij zich verwaardigen ook mij, hoewel een nietswaardige maar toch zijn geringe dienaar, zó uit de slaap van de traagheid te wekken, zó te ontsteken door dát vuur van de goddelijk liefde waardoor de vlam van Zijn liefde tot boven de sterren schittert , dat het verlangen naar zijn overgrote liefde  en zijn goddelijk vuur altijd in mij brandt!
Mocht ik door mijn verdiensten zó zijn, dat mijn lamp ’s nachts voortdurend brandt in de tempel van mijn Heer, zodat ze voor allen licht, die het huis van mijn God binnengaan!
Heer,  geef mij, bid ik U, in de naam van Jezus Christus, uw Zoon en mijn God, die liefde, die niet kan verminderen, zodat mijn lamp wel kan branden maar niet gedoofd kan worden. Dat zij voor mij brande en voor anderen lichte.
Gij, Christus, gewaardig U onze lampen te ontsteken, onze Verlosser uiterst beminnelijk voor ons, waarvoor die lampen altijd licht mogen geven in uw tempel en van U, het eeuwig Licht, hun blijvend licht mogen ontvangen zodat onze duisternissen worden verlicht en de duisternissen van de wereld van ons worden verdreven.
Schenk zo, bid ik U, mijn Jezus, uw licht aan mijn lamp, opdat onder dat licht het Heilige der heiligen voor mij verschijne, dat U, eeuwige Hogepriester van het eeuwige, bij de poorten van uw tempel ontvangt, als Gij daar binnentreedt, waar ik U voortdurend moge zien, beschouwen en begeren. Moge ik vol liefde alleen maar oog hebben voor U en moge mijn lamp steeds lichtend en brandend zijn voor U.
Moge het U behagen, bid ik, U zelf aan ons te tonen, als wij bij U aankloppen, allerliefste Verlosser om U aanschouwend slechts U te beminnen, U alleen te beminnen, U alleen te begeren, aan U alleen te denken bij dag en nacht, U alleen  te bemediteren. Dat Gij U verwaardigt ons zo’n grote liefde tot U in te storten als waarmee Gij verdient bemind te worden; zodat de liefde tot U heel ons innerlijk beheerst, uw liefde ons geheel en al in bezit neemt en onze zintuigen geheel en al vervult; zodat wij buiten U, die eeuwig zijt, niets anders weten te beminnen. Moge daardoor die zo grote liefde niet door de vele wateren van deze lucht en deze aarde en deze zee in ons geblust kunnen worden, volgens het woord van de Schrift: En de vele watergolven konden de liefde niet blussen.
Moge dit ook in ons, al is het maar ten dele, vervuld worden, door de gave van Onze Heer Jezus Christus, aan Wie de glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen.
(Instr. De compunctione, 12, 2-3: Opera, Dublin 1957, pp. 112-114)