dinsdag 25 oktober 2016

Kardinaal Newman - Wat wij zien, is niet de diepste werkelijkheid.

Uit de preken van John Henry Newman († 1890)
 
De kerk, de woonstede van God in de Geest.
 
Onze Heer Jezus Christus heeft na zijn dood op het kruis voor onze zonden en na zijn hemelvaart, de wereld niet achtergelaten zoals Hij haar had aangetroffen, maar Hij schonk haar zijn zegenende aanwezigheid. Hij liet in de wereld iets achter wat er vroeger niet was: een intieme plaats om te genieten van het geloof en de liefde, overal waar men zich bevindt, ondanks de wereld die ons omringt. ‘Een woonstede van God in de Geest’ (Ef. 2, 22). Dit is de kerk van God, het ware huis van zijn blijvende zorg, zijn eigen hemels hof waar Hij woont, omringd door heiligen en engelen, een huis waar Hij ons binnenleidt als nieuwe mensen, herboren in de Geest, en waar wij de uiterlijke wereld en zijn vele zorgen vergeten.
Ook de joden hadden zulk een toevluchtsoord, hun eigen materiële tempel, die wijken moest voor de tempel die Christus ons bereidde. Die tempel, gebouwd op de berg Sion, majestueus als het paleis van een koning, was een oord van aanbidding voor vrome mensen, een ontvangstplaats, een toevlucht voor de wereld met zijn lijden en angsten, een voorsmaak van Gods tegenwoordigheid. Geen wonder dat David er met zulke intieme gevoelens over spreekt en er met droefheid en heimwee aan terugdenkt als hij ver van de tempel vertoeft. ‘Hoe lief is mij uw woning, Heer der hemelmachten, mijn ziel verlangt en hunkert naar uw heiligdom. Mijn hart en heel mijn wezen gaan juichend uit naar U, de God die leeft... Gelukkig zij, die wonen in uw huis, o Heer, die U daar altijd mogen prijzen... Voor mij is één dag in uw voorhof beter dan elders duizend dagen. Veel liever sta ik op de drempel van Gods huis, dan dat ik gast ben in de tent van zondaars’ (Ps. 84 (83), 2.3.5.11).
De joodse tempel was aan een plaats gebonden. Hij kon niet een huis zijn voor de gehele wereld, zelfs niet voor een gehele natie, alleen voor enkele uitverkorenen uit de menigte. De tempel echter die Christus ons gaf, is een onzichtbare en geestelijke verblijfplaats van God, toegankelijk voor alle mensen. De Heer zegt: ‘De komst van het rijk Gods kunt ge niet waarnemen. Men kan niet zeggen: kijk, hier is het of daar is het. Want het rijk Gods is midden onder u’ (Lc. 17, 20-21). En tot de Samaritaanse vrouw zegt Hij: ‘Er zal een uur komen, ja het is er al, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid. God is Geest, en wie Hem aanbidden, moeten Hem in geest en waarheid aanbidden’ (Joh. 4, 23-24).
‘In geest en waarheid’: alleen als zijn tegenwoordigheid onzichtbaar is, kan zij werkelijk zijn. Wat wij zien is niet de diepste werkelijkheid. Wat aan het stof gebonden is, gaat ook aan het stof te gronde. Wat in de tijd verloopt, gaat met de tijd verloren. Wat aan één plaats gebonden is, is slechts voor weinigen toegankelijk. Maar de christelijke tempel is overal waar christenen samen zijn in Christus’ naam.
Wij kunnen er binnentreden en onze plaats innemen in de gemeenschap van de heiligen, Gods hemelse familie, even werkelijk als de joodse aanbidders binnentraden in de voorhoven van de tempel. Wat de zichtbare tempel was voor de joden, dit - en nog veel meer - is het koninkrijk der hemelen voor ons. Dit is onze toevlucht en onze bescherming. Het bewaart ons voor de wereld.