Concilio vitam alere 3
Het
geestelijk leven voeden met teksten van het 2e Vaticaanse Concilie
De
peccato
Peccatum minuit ipsum hominem,
a plenitudine eum repellens
In iustitia a Deo constitutus, homo tamen, suadente
Maligno, inde ab exordio historiae, libertate sua abusus est, seipsum contra
Deum erigens et finem suum extra Deum attingere cupiens. Cum cognovissent Deum,
non sicut Deum glorificaverunt, sed obscuratum est insipiens cor eorum et
servierunt creaturae potius quam Creatori (cf
Rom 1, 21-25). Quod
Revelatione divina nobis innotescit, cum ipsa experientia concordat. Nam homo,
cor suum inspiciens, etiam ad malum inclinatum se comperit et in multiplicibus
malis demersum, quae a bono suo Creatore provenire non possunt. Deum tamquam
principium suum saepe agnoscere renuens, etiam debitum ordinem ad finem suum
ultimum, simul ac totam suam sive erga seipsum sive erga alios homines et omnes
res creatas ordinationem disrupit.
Ideo in
seipso divisus est homo. Quapropter tota vita hominum, sive singularis sive
collectiva, ut luctationem et quidem dramaticam se exhibet inter bonum et
malum, inter lucem et tenebras. Immo incapacem se invenit homo per seipsum mali
impugnationes efficaciter debellandi, ita ut unusquisque se quasi catenis
vinctum sentiat. At ipse Dominus venit ut hominem liberaret et confortaret, eum
interius renovans ac principem huius mundi (cf. Io 12,31) foras eiiciens
qui eum in servitute peccati retinebat (Ibid. 12, 31).
Peccatum autem
minuit ipsum hominem, a plenitudine consequenda eum repellens.
In lumine huius
Revelationis simul sublimis vocatio et profunda miseria, quas homines
experiuntur, rationem suam ultimam inveniunt.
(Gaudium et spes, 13)
Over de zonde
Hoewel door God geplaatst in een staat van
gerechtigheid, heeft de mens, verleid door de Boze reeds in het eerste begin
van de geschiedenis zijn vrijheid misbruikt door op te staan tegen God en door
zijn doel te willen bereiken buiten God. Ofschoon zij God
kenden, hebben zij God niet de Hem toekomende eer gebracht. Maar hun geest, die het inzicht verwierp,
werd geheel verduisterd, en zij hebben het schepsel gediend in plaats van de
Schepper (Cf Rom
1, 21-25).Wat wij uit de goddelijke openbaring weten, stemt overeen met de
ervaring. Want bij een ernstige reflectie op zich zelf ontdekt de
mens ook, dat hij geneigd is tot het kwade en onder de druk ligt van allerlei
ellende, die niet van zijn goede Schepper afkomstig kan zijn. Door zijn
veelvuldig weigeren, God als zijn oorsprong te erkennen, heeft de mens ook de
juiste orde verbroken met betrekking tot zijn laatste doel en daarmee ook heel
de harmonie zowel met betrekking tot zich zelf als tot de andere mensen en al
het geschapene.
Zo is de
mens in zich zelf verdeeld. Daarom vertoont heel het menselijk leven, zowel
individueel als collectief, het beeld van een strijd, een dramatische strijd
tussen goed en kwaad, tussen licht en duisternis. De mens ervaart zelfs zijn
machteloosheid om de aanvallen van het kwaad uit zich zelf afdoend te
overwinnen, zodat iedereen zich als het ware geketend voelt. Maar de Heer zelf is gekomen om de mens te
bevrijden en hem te versterken door hem innerlijk te vernieuwen en door de
‘vorst van deze wereld’ (vgl. Jo 12, 31) , die hem in de slavernij van de zonde
gevangen hield (Ibid. 12, 31), buiten
te werpen. De zonde nu heft het mens-zijn ontluisterd door de mens er van af te
houden de volheid te bereiken.
In het licht van de openbaring vinden tegelijk
de hoge roeping én de diepe ellende die de mensen ervaren hun uiteindelijke
verklaring.