Kom, o kom, Gij heilige Geest, met heel de rijkdom uwer gaven en weer ver van mij de Satan met al zijn voorstellingen der verbeelding, die mij bij mijn gebed en devote overweging maar al te vaak verstrooiingen bezorgt.
Kom, als een weldadige, verkwikkende zuidenwind, waai door de tuin van mijn hart met de in-warme gloed van uw liefde en doof alle vleselijke lust in mij uit. Dan zal daar overvloedige dankbaarheid in lieflijke geuren opstijgen en onder een stroom van tranen, die voortkomt uit innig leedwezen over mijn zonden en uit dankbare herinnering aan al uw weldaden.
Kom, allerbeste Trooster, trek mij uit de afgrond van duistere treurigheid, stort in mijn hart de lichtglans van de innerlijke vreugde en verkwik met de hoop op de eeuwige rust voor mijn geringe arbeid.
Tegen de droefheid van de geest sterk mij door uw woorden in de lofgezangen en psalmen. Tegen de opwellingen van de toorn geef mij, o God, het schild van het geduld.
Tegen de opgeblazenheid van de hoogmoed boezem mij vrees in voor de dood en de eeuwige hellepijn. Want wie zal de macht van uw gramschap en de straf zonder einde niet vrezen? Tegen ijdele eerzucht en verwaandheid leer mij op mijn eigen zwakheid acht geven en op de deugden van anderen.
Tegen lichtzinnigheid in het spreken leer mij het stilzwijgen onderhouden.
Tegen uitgelaten lachen laat tranen vloeien uit mijn ogen en zuchten wellen uit mijn hart. Want beter is het hartbrekend te wenen dan zinloos te lachen.
Tegen mijn nieuwsgierigheid en onbeteugelde blikken houd mij het beeld van Jezus voor ogen, die om mijnentwil gekruisigd werd.
Tegen opschik in kleding stel mijn het verderf voor ogen, dat de wormen zullen brengen. Tegen de begeerlijkheid van het vlees ontsluit mij de graven der doden.
Tegen de zucht naar de wijnkroes reik mij de gal en de azijn van Christus.
Tegen de ijdele praat van de wereld vertel mij van de goddelijke waarheden.
Tegen eindeloze beuzelpraat stop terstond mijn oren dicht om te voorkomen, dat het gif door de vensters naar binnen dringt.
Tegen rondzwerven langs winkels en langs straten bind mijn handen en voeten met de kluisters van de vrees jegens U, opdat ik niet ten prooi val aan velerlei bekoringen.
Tegen verkeerde mismoedigheid en lusteloosheid stort mij de genade van uw heilige zalving in.
Tegen kwade vermoedens jegens iemand geef mij omtrent de naaste betere gedachten.
Tegen een mij aangedane belediging leer mij geduldig zijn en mij hoeden voor wraakzucht, opdat ik de kroon der hemelse heerlijkheid niet verlies, die aan de geduldigen is beloofd. Tegen de vele kwalen van mijn ziel bied mij de heilzame reukwerken van uw deugden en de uitgelezen spreuken der heilige leraren.
Tegen mijn slechte gewoonten schenk mij de kracht mijn natuur geweld aan te doen om wille van het eeuwige leven. Bij overmatige arbeid verleen mij dan, dat ik door een devoot gebed de vrede des harte beware.
Tegen wanhoop bij veel wederwaardigheden geef mij een heilig vertrouwen op U om uw overgrote barmhartigheid en de verdiensten der heiligen, o liefdevolle heilige Geest, Gij, Helper in verdrietelijkheden. Amen.
Uit: Thomas Hemerken van Kempen; uit het Latijn vertaald door Fr. Hyacinth Verbij O.F.M. en J.A.Th. van Wessum pr., Gebeden en overwegingen over het leven van Christus. 1950) (IIe dl v.d. IIe verhandeling, hfdst. 5). 1950.