Vijfde zondag van Pasen
Handelingen 9, 26-31
1 Johannes 3, 18-24
Johannes 15, 1-8
Morgen staan we stil bij de
vierde mei als gedachtenis aan en herdenking van de slachtoffers van oorlog en
geweld, en overmorgen is het Bevrijdingsdag. Vrijheid lijkt echter steeds meer
te versmallen tot: alles moet mogen, en: vooral geen hinder van een ander
hebben. Hoe anders is de vrijheid die Jezus ons brengt! Zijn vrijheid is: vrij
zijn voor God en vrij zijn voor de naaste! Maar een dergelijk leven in
goddelijke vrijheid kan niet zonder symbolen. Symboliek geeft diepte en
betekenis aan dingen die op zichzelf genomen zo plat zijn als een dubbeltje.
Een vlag is niet meer dan een stuk stof, maar door hem halfstok te strijken
verwijst hij ons naar de slachtoffers van oorlog en geweld; en door hem in de
top te hijsen wordt hij een symbool van nationale vrijheid en trots. Een
ambtsketen is maar een stuk metaal, maar hangend om de hals van een
burgemeester verwijst hij ons naar diens status van gezag en bevoegdheid over
anderen. En bloemen zijn niet meer dan kleurrijke natuurproducten, maar wanneer
je ze uit hartelijkheid aanbiedt aan een jubilaris, aan een zieke, aan je man
of je vrouw, zijn ze de uitdrukking van ons respect, ons medeleven of onze
liefde voor degene die ze in ontvangst neemt. U kunt dit zelf met vele
voorbeelden uitbreiden.
In de liturgie van de Kerk en in
ons geloofsleven is het niet anders. We gebruiken allerlei zaken en voorwerpen
als tekens en symbolen om te verwijzen naar een hogere, diepere werkelijkheid.
En het mooie is dat het vaak de meest voor de hand liggende dingen zijn en dat
ze nauwelijks uitleg behoeven. Ik noem maar water, brood, wijn, zout, olie,
kaarsen, kleuren en getallen. Ze behoeven vrijwel geen uitleg; zonder een woord
te zeggen spreken ze voor zichzelf. Ze zijn zo helder als glas omdat ze uit
zichzelf klaar–blijkelijk zijn; ze zijn voor iedereen verstaanbaar omdat ze
vanzelf–sprekend zijn. Zo is groen als kleur het teken van hoop, verwachting en
geduld, en drukt het getal zeven volheid en voleinding uit. De heilige Schrift,
de bijbel, staat vol met deze symbolische toepassingen, en Jezus, als
wetsgetrouwe Jood en levend vanuit de traditie van Wet en Profeten, van tempel
en synagoge, hanteert symbolen en vergelijkingen met een meesterhand. Hij neemt
zijn voorbeelden uit het dagelijkse leven en daarbij toont Hij zich een goed
observator, iemand die goed om zich heen kijkt. Het bijzondere aan Hem is dat Hem
dingen opvallen waaraan wij gewoonlijk voorbijgaan. Zo heeft Hij gekeken naar
het huishouden van zijn moeder, denk maar aan door het oog van een naald gaan;
naar de werkplaats van zijn vader: je
gaat geen huis bouwen op los zand. Hij heeft gekeken naar de landbouw en de
veeteelt: vogels die zaaien noch maaien, of de wolf in schaapskleren. Hij heeft gekeken naar de visserij op het Meer
van Galilea en naar de handel en het verkeer in grote steden als Caesarea en
Jeruzalem. Wanneer Hij 12 apostelen uitkiest is dat niet om dat het wel een
aardig getal is, maar om als symbool te verwijzen naar de twaalf stammen van
Israël die Hij als een eenheid om zich heen verzamelt. Ja, de voorbeelden zijn
door Jezus uit het leven gegrepen en aldus tracht Hij ons iets duidelijk te
maken over wie God is, over wie Hij zelf is, en over de medemensen als onze
naasten. Zo is Hem van huis uit het voorbeeld van de wijn en de wijnstok bekend.
In Genesis 9 wordt de aartsvader Noach een landbouwer genoemd die als eerste
mens op aarde een wijngaard aanlegde, en wordt in één adem de bedwelmende
kracht van de wijn vermeld. Maar al is dronkenschap een gevaar, toch wordt ook
de lof van de wijn bezongen. Wijn maakt het leven vrolijk, zegt Prediker
(10,19), en de jonge bruid in Hooglied zingt dat de liefde van haar minnaar
kostelijker is dan de mooiste wijn (1,2). Bij de Profeten wordt God vergeleken
met een wijngaardenier die alle moeite doet om de mooiste druiven te kweken, en
staat de wijngaard symbool voor het volk van Israël dat niet op tijd de
verwachte oogst opbrengt (Jesaja 5). En in de Joodse traditie van Jezus´ tijd
werd de leer van de Tora vergeleken met de wijnstok uit Psalm 80,12 die zich
uitstrekt van de Zee tot aan de Grote Rivier de Eufraat.
Zo komt Jezus er toe om zichzelf
de wijnstok te noemen die door zijn Vader is aangelegd. Zoals de wijnstok diep
in grond wortelt, soms wel 10 tot 15 meter,
om de mineralen en andere bouwstoffen naar boven te halen, en die door
te geven aan de ranken, zo is van alles wat Jezus zegt en doet, God, zijn
Vader, de diepste grond. En zoals de ranken en de druiven aan de wijnstok de
levenssappen onttrekken, zo ontlenen wij aan Hem onze levenskracht, onze
levenswijsheid, onze levensvoleinding. Pas door een proces van snoeien en
groeien komen wij tot bloeien. Door jaar in jaar uit trouw te blijven aan de
leer en de weg van Jezus gaan wij vruchten dragen die God aangenaam zijn en die
ook bijdragen aan het welzijn van de medemensen. Uit de ervaring van het Joodse
volk weet Jezus dat wijnstokken lang niet altijd goede vruchten dragen. Het is een verhaal van ontrouw en afval, van
een slechte opbrengst door slechte pachters. Daarom spreekt Hij over zichzelf
niet zo maar als over een wijnstok maar als over de ware wijnstok. Waar
betekent hier in bijbelse zin: betrouwbaar, een wijnstok die de vruchten
opbrengt die van hem verwacht wordt. In Hem wordt de verbondenheid met God
beleefd en bewaarheid. Hij staat
geworteld in goede grond, in God zelf. En als wij op Jezus geënt zijn en met Hem
verbonden blijven, stromen zijn levenssappen in ons uit, zijn levensgeest, zijn
Geest die ons bezielt, in leven houdt en ons zekerheid geeft dat wij thuis
horen bij God. Ik wil besluiten met een strofe uit een 17e-eeuws kerklied:
Gij zijt de
wijnstok van het leven,
in duizend
ranken uitgebreid,
het leven,
ons in U gegeven,
draagt goede
vruchten op zijn tijd.
Laat ons uw
ranken zijn voorgoed,
doorstroom
ons met uw hartebloed.
(uit: Liedboek voor de Kerken, gezang 75,
strofe 11)
Amen.
Dr. Alfons Jaakke, pr.